Maatstaf. Jaargang 5(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 387] [p. 387] Tobie Goedewaagen [Gedichten] Eigen weg 1 Het verblijf is tijdelijk, ik moet in koffers leven, de deur staat altijd aan, de dag duurt nog maar even. 2 Wij drijven op dit water met de winden en het tij en raken het eeuwige soms nader - en dan weer voorbij. 3 Een moeder, alleen nog over nu de laatste het huis verliet, die voortaan de tafel ‘klein dekt’ dat is alles wat men ziet. 4 Trouwe vijand, tijd, die steeds ons front versmalt, het zalige verhevigt en het lauwe nog vergalt. [pagina 388] [p. 388] 5 Een werk dat ik niet afmaak Een vraag die ik ontvlucht Een vrouw die ik verdriet doe Een slaafs gebogen rug. 6 Gisteren was ik kwaad. Vandaag zijn wij weer goed. Ons huwelijk is gelukkig vooral omdat het moet. 7 Ik droomde dat hier in de keuken een kind was met tol en beer. Het lachte aldoor en zeide: Misschien kom ik morgen weer. 8 De langste dag was gisteren. Leven hangt altijd aaneen van halfheden, en het is goed. Het kon niet dan zó alleen. [pagina 389] [p. 389] 9 Ik begrijp niet wat ze praten van vooruitgang, carrière, systeem. Vandaag heeft langer geduurd dan duizendmaal morgen bijeen. 10 Ziek zijn, dromen van beter zijn en voller, opener leven en, beter, geleidelijk merken dat men zichzelf is gebleven. 11 Het gedempte licht aan de gevels van de lange, lege straat zegt hoe een mild oordeel ergens over ons geschreven staat. [pagina 390] [p. 390] Twee werelden Maandagmorgen negen uur, verkeer, beweeg een oploop bij een steeg en regen. Met de velen rijd ik mee op de oude grijsheid in, geen einde, geen begin, geen idee. De wereld draait: wie staat zie toe dat hij niet valt. Voor verkochten geen halt of beraad. Uitbreken, afzien van baat, afzien van borg, alleen zwijgen, werken, sereen, obstinaat. Vorige Volgende