Maatstaf. Jaargang 5(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 354] [p. 354] Hans Warren [Gedichten] Geschreven in Louveciennes Van mijzelf vervreemd zo zeer dat ik wellicht alleen nog langs de kantjes van de woorden de tastpapillen der betekenissen contact kan maken met dit zelf In het bos blauw van wintermist zoek ik een muur als ik met de rug tegen een muur vecht faal ik om het bos In het patroon van vergane bladeren lees ik mijn toekomst - een largo van violen trilt wellicht ergens achter de heuvels maar ik waai uiteen en er is niet eens een naam als een kreet van pijn over mijn lippen. [pagina 355] [p. 355] Ergens... Ergens achter de jagende wolken de verstormde takken, de verregende korenaren ligt je lichaam, bij vlagen ontbloot, een zonnig landschap van zand of rijp graan; maar wind en regen van mijn versluierde droefheid schuiven de wolken dicht, schuiven de aren over je heen, striemen de murwe takken in je fronsend gelaat. Je hoofd, het sombere, in de schaduw der aarde waar bloemen verwelken is van mij afgewend; je mond zwellend met donkere lippen drinkt de nacht. Je armen, ivoren lier, staan star open naar de kust waar ik niet landen kan. Ik vaar, leeg aan liefde, ouder wordend en vol herinneringen om je eiland. Het riet fluistert, het moeras geurt met de weemoed van gekneusde planten; ik weet dat je daar bent, dat alle wonden genezen zijn. Ik wil je nog verder oproepen: de groef van je rug waardoor de regen rilt, je donkere benen en de drie specerijnesten in oksels en schoot. Doch dicht bij de kust van coromandel ontwaak ik, weet ik je vergaan, verspild, een dode, spinnend aan mijn levensdraad. [pagina 356] [p. 356] Khadra Over het spoor der nomaden woei een lichte wind de horizon weet van hen niet meer geen boom fluistert 's nachts hier lag Khadra met haar minnaar geen vluchtende vogel krijt hier dronk het zand Mustapha's bloed waar Khadra begraven werd sloot de oase zijn spiegel geen kind draagt haar schoonheid voort een vreemdeling luistert 's avonds vergeefs naar oude balladen het danshuis weet van haar niet meer. [pagina 357] [p. 357] Japanse oktober De zondagmiddag sluit een eischaal om de broze paarse wereld In de vlammen springen kastanjes boeken en kinderen slapen Een trekvogel over verre heuvels heimwee naar vochtige bossen waardoor een schot scheurt Het vuur is een goede vriend de treinen diep in het dal laten mij toch tevreden achter [pagina 358] [p. 358] Vlucht Een thema heft zich aan een vergulde vogelkeel of een verlepte roos die een novemberdag kleurt waarschuwend valt dan stilte waarin een kind praat argeloos luister: men waarschuwt, fluit en het kind verraadt ons. De lucht stijgt hoger, dunner oude vrouwen en katten kloppen en sluipen, het sein staat weer veilig en het leven rumoert door ons heen. Een luid vliegtuig brengt mij jaren ver naar waar hij zit op een steen aan de rand der woestijn in een huik van witte stilte, de ogen blind van avondrood. Dof van het zand des tijds werd zijn huid met de donkere sporen die mijn vingers hebben getrokken. Mist breng ik mee, het paars van een rotte roos, de roes van een luid stervende wereld zie wat ik zie, de woestijn ligt voor mijn zonsondergang rood van het zand des tijds. [pagina 359] [p. 359] De Etrusken De Etrusken zijn van fijn brons met glanzende starre glimlach. Maar een blauwe mantel waait open en dan treedt vochtig bruin de rankste knaap van heden fluitspelende en dansende naar voren. De Etrusken staan in ons op dit moment, hun schenker danst om ons en blijft zeventien immer zeventien en de schoonste zwartlokkigste zolang de wereld nog schenkers nodig heeft. Tussen de Etrusken en ons staat slechts de heldere spiegel: zie onze archaïsche glimlach en zie, zij leggen ons gruwzaam verkort op hun askist, maar in onze tombe danst hun geurige dronken fluiter tot hij valt en zijn blauwe mantel ons heerlijk dekt. Vorige Volgende