Maatstaf. Jaargang 5(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 228] [p. 228] Le mort joyeux Dans une terre grasse et pleine d'escargots Je veux creuser moi-même une fosse profonde, Où je puisse à loisir étaler mes vieux os Et dormir dans l'oubli comme un requin dans l'onde. Je hais les testaments et je hais les tombeaux; Plutôt que d'implorer une larme du monde, Vivant, j'aimerais mieux inviter les corbeaux A saigner tous les bouts de ma carcasse immonde. O vers! noirs compagnons sans oreille et sans yeux, Voyez venir à vous un mort libre et joyeux; Philosophes viveurs, fils de la pourriture, A travers ma ruine allez donc sans remords, Et dites-moi s'il est encor quelque torture Pour ce vieux corps sans âme et mort parmi les morts! [pagina 229] [p. 229] A. Marja De vrolijke dode In vette grond waar het krioelt van slakken, daar lig ik, eenmaal afgepijgerd, goed; ik kan er voortaan rustig blijven plakken zoals een haai in zee een dutje doet. Geen testament, geen rouwstoet die gaat kwèkken in 't sterfhuis over 't droevig mensenlot: slechts raven wil ik desnoods tot mij trekken om 't beurse vlees te rukken van het bot. En ook de wormen mogen zich vermeien, want in de drek ligt nu een vrije en blije gestorvene, die hun tot feestmaal strekt. Kruip onbezorgd, gedierte, door mijn resten, het doet mij niets: wat kan een mens nog pesten of treiteren, zodra hij is verrekt? naar charles baudelaire Vorige Volgende