Maatstaf. Jaargang 5(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] Charles Baudelaire [Gedichten] L'albatros Souvent, pour s'amuser, les hommes d'équipage Prennent des albatros, vastes oiseaux des mers, Qui suivent, indolents compagnons de voyage, Le navire glissant sur les gouffres amers. A peine les ont-ils déposés sur les planches, Que ces rois de l'azur, maladroits et honteux, Laissent piteusement leurs grandes ailes blanches Comme des avirons traîner à côté d'eux. Ce voyageur ailé, comme il est gauche et veule! Lui, naguère si beau, qu'il est comique et laid! L'un agace son bec avec un brûle-gueule, L'autre mime, en boitant, l'infirme qui volait! Le Poëte est semblable au prince des nuées Qui hante la tempête et se rit de l'archer; Exilé sur le sol au milieu des huées, Ses ailes de géant l'empêchent de marcher. De albatros [pagina 227] [p. 227] Soms tracht de scheepsbemanning, uit verveling, een albatros te grijpen als zo'n dier, het schip omzwenkend, neerstrijkt op de railing en dan tot prooi wordt van hun bot plezier. Want heeft de vogel eens zich laten vangen en moet hij zich bewegen over 't dek, dan ziet men machteloos zijn vlerken hangen en loopt hij, letterlijk gezegd, voor gek. Zijn vlucht is vorst'lijk, maar zijn dronken stappen verwekken bij het scheepsvolk hoongelach: ze doen hem na, ze maken flauwe grappen, ze brullen zich een breuk om zijn gedrag. Zo is de dichter ook: hij kan ontzweven aan wat er rond hem wriemelt en krioelt, maar zie hoe hij, geprest om mee te leven, juist door die vleugels zich belemmerd voelt! nederlands van a. marja Vorige Volgende