Maatstaf. Jaargang 5
(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
W. den Boer
| |
[pagina 72]
| |
hunkering, die hun heilig is. Hun verlangen naar het Godsrijk is reëel, en de Kruiseling is voor hen irreëel; zij geloven in een toekomst, maar deze man heeft geen toekomst meer. Hoe kan hij dan drager zijn van die hoop op de toekomst? Het klinkt hun als een vloek in de oren, als een uitdagende plagerij van de Romeinse stadhouder. Zo brengt het opschrift, en de reactie der Joden, ons tot twee figuren: Pilatus en Jezus; de man die niet wist wat hij deed, die niet wist wat hij schreef, en de man die geen toekomst heeft en daarom geen drager van de Joodse toekomstgedachte kan zijn; dan nog liever de keizer, al liet de Joodse toekomstgedachte deze Romein koud. Want die keizer was tenminste machtig, en macht is voor een koning onontbeerlijk, wil hij althans de toekomst hebben. En daarom zeggen ook de Joden: Pilatus, je wist niet wat je deed. Want wij hebben inderdaad een koning: dat is de keizer. Staande bij het kruis van Golgotha had de Joodse menigte misschien kunnen overwegen, of de reden ‘want wij hebben de keizer’ wel juist was. Had zij zich afgevraagd: Pilatus, wist je wel wat je deed?, en had zij dan geantwoord: neen, dat wist je niet, dan zou die menigte gesproken hebben, zoals haar eigen geschriften spraken. Het woord, als hoon of als koude constatering bedoeld, is in scherpe tegenstelling met de situatie. Zou een man aan het vloekhout de koning der toekomst zijn? Maar Joodse menigte, deze tegenstelling leest gij telkens weer in Uw heilige schriften. Abel was zwakker dan Kaïn; Lea onaanzienlijker dan Rachel; Ezau was de rondborstige, eerlijke natuurmens; Jacob, de achterbakse hielenlichter, bleek de uitverkorene; Saul, de brillante koning, minder geacht dan David, de laffe echtbreker; en ga maar door. Zwakheid, onaanzienlijkheid, zelfs oneerlijkheid en slechtheid zijn geen hinderpalen gebleken voor de gang der heilsgeschiedenis, die God heeft gewild. Dat alles had de Joodse menigte kunnen weten. Het is alsof de onaanzienlijkheid van de komst van de Messias deze vreemde, andere maatstaf van bruikbaarheid is komen bevestigen. En het leven van dit kleine volk, van dit Israël, stemt hierin met het leven van deze koning overeen, dat de eigen onaanzienlijkheid aan een | |
[pagina 73]
| |
grootse roeping niet in de weg staat. Inderdaad, zij horen bij elkaar: dat volk, dat zijn toekomst een mensenleven later zag vergaan in as, vertreden door de legioensoldaten van Titus. Het volk dat geen toekomst heeft, zo kon terecht gezegd worden. Eeuwen lang heeft de wandelende Jood aan ons, heidenen, het beeld toegeschenen van de mislukkeling, de verschopte in dit leven. Maar het is het volk Gods gebleven en wat dit volk beloofd is, blijft God gestand doen. Ik aarzel niet te zeggen, dat voor mij althans daarvan de staat Israël een bewijs is. En ik kan, nu meer dan ooit, begrijpen, dat de hofprediker van Frederik de Grote, toen deze hem vroeg, een bewijs te geven van het bestaan van God en Diens bestuur over de wereld, antwoordde: De Joden, Sire. Naast dit volk, als koning van dit volk, duidt Pilatus de Gekruisigde aan. Naast het volk dat geen toekomst heeft, de Man die geen toekomst heeft. Zij horen bij elkaar. Pilatus zag dit alleen in het politieke vlak, maar de band is hechter dan de politiek. Het is een band van afkomst en... een band van de toekomst, waarin de Christenheid gelooft, ook voor Israël. Het bewijs voor de macht van deze Koning ligt niet in de indrukwekkende schare van zijn volgelingen, niet in het Vaticaan en niet in Evanston. Het bewijs ligt er telkens, wanneer uit zwakheid kracht geboren wordt, uit het dienstbare het vrije, uit het duister het licht, uit de zonde de genade, uit de gebondenheid de verlossing. De man die niet wist wat hij deed, die niet wist wat hij schrijven liet, heeft een woord de wereld ingezonden dat nooit in de Christenheid vergeten is. De betekenis hiervan sluit zich aan bij de profeet van het Oude Testament: hij zal het gebogen riet niet verbreken, tot aan het triumferende woord van Nieuw-testamentisch belijden: Maar het zwakke der wereld, dat heeft God uitverkoren. Die verkiezing is eerst gegaan naar het Joodse volk, het volk dat nog steeds een teken is in deze wereld, die verleerd heeft tekenen van Gods handelen te zien; en zij is vervolgens gegaan tot één van dit volk: de man van smarten met de doornenkroon. Maar dat volk zal een groot licht zien, zegt de profeet; en de man van smarten met de doornenkroon is de Heiland der Wereld, die als verlorene het verlorene terecht brengt. |
|