| |
| |
| |
J.B. Charles
Kleine suite voor Euterpe
een
Die daar heerst over het viswater
van het onderbewuste, zij moet
mij wel goed gezind zijn.
Ik kan mij niet voorstellen hoe
en waaraan ik het heb verdiend,
wat kan ik haar in de moederschoot
al voor diensten hebben bewezen?
Zij moet mij zeer goed gezind zijn,
die de dingen laat bovenkomen
die mij uitroepen doen van verbazing.
Zij regelt het stoomhuis waar verwekt
worden en het eerst gezien de beelden
die wij goedkeuren mogen of verafschuwen,
maar die wij nooit zullen kunnen verwerpen.
Kom, dobbel mijn gedicht bijeen, Euterpe.
Kom, slaap mijn vers bij mij
| |
twee
Vadertaal is er en moedertaal,
vaderenmoedertaal vormt een palet
van helhondengeel tot en met goudoker,
tovertaal die niet moet worden gesproken
zozeer, wel gehoord. Zelfs gezien:
als stippelgoud staan deze spraken
veelbetekenend hoog tussen de bomen.
Eén ogenblik maar, voor iedereen die
dat ogenblik lief kan hebben en haten.
| |
| |
| |
drie
Altijd als de pen dingen oproept
uit de inkt van de nacht zoals nu,
dan zijn zij er al. Zij stellen zich
giechelend naast elkaar op in de rij
en melden zich op de vijandige bladzij:
‘nee, je blijft, jullie zult mij vannacht
het bewijs leveren van vandaag,
want de droom moet gefotografeerd,
ik wil een reçu van het vers
waar ik wakend mee sliep en wakker mee werd,
zodat ik mijn droom in woorden kan innen,
en bij onzekerheid kan ik beginnen,
terug te tasten op deze belegging,
want zekerheid moet men hebben van binnen,
van waaruit men zich veroorloven kan te verkiezen
hier aan mee te doen, daar niet bij te behoren.
En loop ik dan weg, mijn gedicht laat ik staan,
want woorden zijn daden, gezegd is gedaan’.
| |
| |
| |
vier
Ze hebben voor dood een goed woord uitgekozen:
domme oos tussen dompe dees ingesloten:
dood is dood, er is niets meer te hopen.
Maar doods is opeens door die es niet meer dood maar
een toestand geworden, een mistige film, een gevaar.
Men ziet hoe zorgvuldig de taal zich ontvouwde,
uit een uitroep zegt men, uit schreien en schelden;
en nu is het zo'n instrument van vertrouwen
geworden, dat iedereen weigeren zal om te drinken
uit een plop. De beste cognac zou daarin versterven.
Hoe droevig zou het ook zijn als dipravnik
de naam voor de schouders was van de beminde-
dipravnik, die sterke, aandoenlijke schouders!
De kracht van de jukbeenboog onder haar wangvlees
mag men bor noemen wat mij betreft, maar de dijen,
als haar sterke volstandige dijen niet langer zo heetten,
ik zou openbaar de gelofte van zwijgen afleggen,
doch in het geheim duizend keer blijven zeggen
dijen, dijen, dijen! En heupen erbij, totterdood!
Maar dan is het uit, want dood is zeer dood.
| |
| |
| |
vijf
Zij heeft mij cijfermatig bezet,
mijn huid werd met schubben overdekt
van getalteken: nu opgelet,
en nu wijzig ik een getal
en prompt slaat mij een uitkomst af als rook:
zie welk een spanning zich heeft opgelost:
zeventien minuscule warenhuizen werden
en lange kettingen achten
en drieën [iets goedkoper]
vallen mij af. In kolommen
trekken de enen weg en losse
vieren en vijven vluchten de bergen in.
de menopauze wordt gefloten
en het spel gestaakt, voorlopig.
| |
zes
Die tijd heeft doet beter
Daar klimt een klein taaltje
de bergweide op tot een lied
van de kinderen van dalcroze.
Ik zie als ik mijn ogen open
een rij van kleine meisjes in
papieren jurkjes family rose
met porseleinen hoofdjes family fair
op blote voetjes spelletjes huppelen
en hun liedje hoor ik van ver.
| |
| |
| |
zeven
doe de dood daar demmi nos,
handen klappend in een wei
in de hal van de lichtfabriek
van het nijvere witte woord:
waarnaartoe, waarnaartoe!
| |
acht
Ik heb gedroomd, ik zeg niet wat, het kan mij niet meer raken,
een vogelkeel sloeg het behoud de oogwenk van ontwaken,
de ochtend breekt met 1000 vogelstemmen wijder open.
Wat zal het zijn, Mevrouw, wat mag ik van u hopen?
|
|