Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 771] [p. 771] Lucebert Gedichten Aan Lesbia De oude meepse barg ligt nimmermeer in drab maar voorgoed op zachte kussens onder - uitgerekend - de weelderigste boom Ons rest slechts een schaduw dun als een dasspeld om af te koelen Lesbia Sinds je moeder goede zaken maakt met de montage van haar geldzucht en jouw schaamteloos lichaam zijn je lippen - nu als in steeds modieuzer gewaden gehuld zo gewaagder lijkend dan ooit - mij toch armelijk mager geworden Maar al werden je fraaie lokken plots walgelijk rattenhaar of baarde je onder mijn ogen een geslacht van veelpotig of kruipend gedierte ik verliet je niet want waar zou ik nog rust kunnen vinden? In het zuiden op brandende bergen soms of onder de altijd bloedige barbaren in het noorden? O ik moet er niet aan denken hoe in den vreemde een van heimwee bezetene mij toefluistert: ‘Alle vlinders van dit voorjaar slapen op Lesbos’ [pagina 772] [p. 772] Rome hier dan heerst een aardse ruimte waardoor men met slapende benen gaan moet waarin men zal wortelen als torenklok waar stronken met dichte lippen zweven boven de verbrande brandtrap van de geest en zie: juist hier waar miraculeus hartsvuur in kostuumvuur verandert gaan bloemen katten kinderen ongewijzigd in tot het antieke hart en dankbaar dat is dat is uw trog dat is uw voedsel Oktober in het warme zomerwater staat de vroege maan zie daar het koele lichaam branden en zie langs eindeloze dode wegen lachend gouden muren groeien om het lied der vogels uit het hart der bergen komen nu koele winden over ogen die duisternis drinken als dalen zelfs de starre lippen der grijsaards nu in wijn ontbonden zweven om oudgouden woorden bij het jonge vuur verhalen van de tijd de dood de liefde de hete sneeuw heeft tegen de maan gestaan tegen de maan met een gezicht vol ijle veren vol harer koele duisternis en vol van het gevaarlijke zwijgen [pagina 773] [p. 773] en het dromen is begonnen in het dagen haar armen naar wolken uitgetrokken verloren het lichaam aan de vleugels van het hart de aardse nestengrage vogel verder hard aan de strenge steengeboren moeder gloeiden haar ogen als strakke tuigen om haar tuimelende geest en zeker terwijl de voorraadschuren en de troggen van vruchtbaar leven kreunend trilden kleumde in de zilverblanke krater het verbrande beest Zo diep gezonken de duizenden in slangenkoppen uitgelopen tot diep in hun nachtelijk paradijs etend het eigen kokskind of het lekkers door de neus geboord en gauw staande dat etend zij maken zich daarna grijs en rimpelen zich dronken belust op en onder de razende opperman. en als de laatste ster die nog straalde uit het plezier der vruchten hun afvalt en hun roep: bedekt het bedekte het heeft verpletterd hun lippen zien zij verliefd hoe voor elk een worgengel zich uit de wolken werpt Vorige Volgende