Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 692] [p. 692] Gaston Burssens Posthume gedichten Het is hier ook niet alles, moet je weten, Alles is vlak. Geen vlek. Geen vrouw. Geen vreugde en geen vete. Geen kreten. Geen kou. Geen hitte, maar een koude vlam die grauw een beeld belicht, dat hier moest staan en weten hoe men moet staan om de beweging te vergeten. Want men vergeet niet gauw wat men graag zou aanbidden en vereren, dat niet verbrand is en toch trouw gebleven is aan het berouw, dat ik hier heb over de drang naar jou, jij vrouw, die ik niet wist bestendig te begeren. [pagina 693] [p. 693] Ik zie niet meer, ik hoor niet meer, ik luister, ik luister naar wat mijn mond niet zegt. En als ik aan mijn oren fluister hoor ik de stem die mij berecht om wat ik heb gehoord. En als ik heb geluisterd, weet ik niet meer of kwaad of slecht, of goed of beter mij mijn dag verduisterd, mijn nacht ontluisterd heeft in een vergeefs gevecht, in een gevecht van ziel tot man, een man ontmand tot in zijn onderdelen. Ik zeg maar wat ik kan. Maar wat ik níet zeg is al even goor. Ik kan met leugens en met waarheid spelen zolang ikzelf mijn fluisterstem niet hoor. [pagina 694] [p. 694] In een gedicht als dit spreek ik mijzelf niet toe noch tegen. Met de schok der poëzie zit ik verlegen tot in mijn vals gebit. Tot in mijn vals gebed. Tot in het vals gebied dat morgen - maar er is geen morgen - de domper zet op al mijn zorgen - maar er zijn geen zorgen dan die der poëzie, die een manie is als geen andere binnen mijn huidige periferie. Ik dacht de tijd gekomen om te veranderen, maar eer de tijd gedoemd is om te zwijgen, is mij de tijdeloosheid weer eigen. [pagina 695] [p. 695] De weifelende, bleke dagen, waarin wij verpersoonlijkt onze vrees bewust of onbewust ten grave dragen met al de eerbied en de eer die wij onzelf verschuldigd zijn, zijn slechts een afgeschreven souvenir, een ansicht van een zee met heel veel wier, waarin mijn souvenirs vermenigvuldigd zijn, maar ook verdronken. Al wat ik aan de drenkeling nog kan doen, is, dat ik, moe en dronken, hem op kan vissen als een versleten schoen. Maar moe en dronken kan 't mij niet verdrieten. Amour, amour, quand tu nous quittes! [pagina 696] [p. 696] En zeg mij niet dat gij mij niet begrijpt. Zèlf heb ik zoveel dingen te begrijpen, b.v. waarom de mens zijn eksterogen snijdt en aan zijn potlood steeds een punt wil slijpen. Zo vaak heb ik mijn eksterogen dichtgeknepen voor wat verheven leek en laag. Mijn leven lang was ik een potlood en een blaag die alles schreef en zag en nimmer heeft begrepen. Als jullie allemaal. De tijd is nu gekomen te dromen van de verleden tijd, zonder berouw, zonder respijt. De tijd van gisteren is lang geleden. De tijd van morgen is al omgekomen. Ik ben veroordeeld tot de eeuwigheid. Vorige Volgende