Matthijs Vermeulen
Een bladzijde muziekgeschiedenis
Amsterdam, 29 oktober 1956.
Zeer geachte Heer Bakker,
Het artikel Utrecht en J.S.B.B, van de heer C.A. Schilp, verschenen in het oktober/novembernummer van Maatstaf, bevat over gebeurtenissen waarbij ik betrokken ben geweest verscheidene feitelijke onjuistheden, die, als zij niet worden hersteld, de toekomstige historicus zouden kunnen misleiden.
1o Er heeft tussen Willem Mengelberg en Evert Cornelis nooit een controverse bestaan in de zin van dit woord. Cornelis was omstreeks 1914 een jong en zeer begaafd kunstenaar, wiens licht door Mengelberg lange jaren onder de domper is gehouden. De herhaalde protesten welke ik tegen die eigendunkelijke verdrukking uitte, vormden een der twistpunten in mijn controverse met Mengelberg. Zolang deze strijd duurde, heeft Evert Cornelis de strikte onzijdigheid en het zwijgen betracht welke zijn positie hem gebood.
2o De voornaamste oorzaak van het conflict tussen Mengelberg en mij kwam voort uit de demonstratieve duitsgezindheid van de dirigent tijdens de eerste wereldoorlog. Toen ons geschil zich openbaarde, kon ‘de componist Vermeulen’ onmogelijk ‘in zekere zin partij zijn’, gelijk de heer Schilp blijkt te menen, want op dat tijdstip had de criticus Vermeulen nog geen enkele compositie voltooid.
3o Ik heb niet Leve Sousah geschreeuwd wijl ik ‘beu was geraakt van de geijkte programma's’ [dan zou ik nonsens hebben uitgekraamd] doch om mijn dikwijls geschreven, lang verkropte afkeuring te onderstrepen over de buitensporige preponderantie welke Mengelberg toekende aan de muziekjes van Cornelis Dopper, die toen reeds niet meer met lijdzaamheid konden worden aangehoord.
4o Het is onwaar dat De Telegraaf mijn oproep Leve Sousah ‘niet kon hebben’, en dat die kreet mij ‘de kop kostte’. Het Sousah-incident, waarbij ik met de sterke arm uit het Concertgebouw verwijderd ben geworden, vond