Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 650] [p. 650] J.W.F. Werumeus Buning Droom van de vogels De kraai, de sperwer en de specht De kraai, de sperwer en de specht, Zij hebben het mij aangezegd, En het was bitter wintertij Bij dit gesprek van hen en mij. De kraai kraste met groot geweld Over het zwaar-besneeuwde veld En sprak: van onder dezen akker Raakt gij vooreerst niet weder wakker. Toen vloog zij uit haar zwarten boom En zoo verdween zij uit mijn droom. De specht, die doodkistmakersknecht, Heeft mij een ander woord gezegd: Hij zei: gij hoort hoe iedere tik Voorspelt het zcker oogenblik; Maar ik leef van den dooden boom En gij verschrikt in uwen droom. Toen is als bliksem van daarboven Uit heldere blauwe winterlucht De schoone sperwer neergestoven, Die zeide: wees toch niet beducht, Sneller dan ik ga, gaan de dooden Die naar den hemel zijn ontboden. Ik ging naar huis; in 't nachtelijk uur Zat mijn dood liefje bij het vuur In al de pracht van de natuur, Haar rosse haar met glans verlicht. [pagina 651] [p. 651] Ik zei: de sperwer en de specht Die hebben het mij aangezegd En toch zie ik nog uw gezicht. - Zij zei: waarom dan nog te vreezen? Zoo moet 't met mensch en vogels wezen. Luister niet meer naar vogelpraat, Wij vliegen met den dageraad. De haan Laat in den nacht Bij wassend water En wassende maan Spraken de vogelen des hemels mij aan: De uil in het bosch, De meeuw over zee, Ja zelfs de haan, Gloeiend van veeren, Brandend van oog Is opgestaan: Zie de dag breekt aan, Niets kan u deren, Ga uwe wegen Zooals gij moet gaan, Gij hebt Gods zegen. Vorige Volgende