Maatstaf. Jaargang 4
(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 566]
| |
A.I. van Deinse
| |
[pagina 567]
| |
geheelonthouder wegens een jichtig been, tactvol informeert of de planten in de oranjerie bij de generaal ook zo geleden hebben als op ‘Ons Hoekje’. ‘Wat zeur je toch over planten!’ galmt de generaal, ‘ik had het over je hanen. Ober, nog een oudje!’ De generaalse tracht voorzichtig haar man wat in zijn exclamaties te temperen: ‘Edouard, matig je een beetje, de mensen kijken’. ‘Laat ze maar kijken, nom de tonnerre! Eén Stichtse haan is meer waard, zelfs op Zondag, dan dit hele vermolmde kadaster bij elkaar.’ Dergelijke gebeurtenissen kunnen alleen in een Eersteklas Huis plaats vinden waar ge al tien gulden kwijt zijt, als ge maar naar de spijskaart hebt gekeken. Het E.H. kenmerkt zich door een gewijde stilte, enkele sleetjes in de loper, twee dode klimplanten in de pergola en een kapotte tegel in het toilet. Men kan er driemaal vergeefs de hand opsteken, de ober zal u niet zien en als hij u tenslotte koffie brengt, is het een drank waarvan ge hartkloppingen krijgt en ergernis over een roomkannetje met dubbele binnenrand. Toch heeft het E.H. een zekere distinctie en zelden zal men er iemand ontmoeten die er niet hoort. Het is eens gebeurd, dat een boertje en zijn moei in een dergelijk Huis verdwaalden. Nooit was de maître d'hôtel zo schielijk ter plaatse om met opgetrokken wenkbrauwen te vragen wat men zocht - en wie ooit een Utrechtse maître d'hôtel zo'n grimas heeft zien maken, begrijpt dat het Huis binnen de minuut was gezuiverd. Jhr. 't Hoen Claerindepan die juist met luide stem stond te verkondigen, dat zijn schoonzoon een directeursfunctie had gekregen bij het Unileverconcern en die ['t Hoen etc.] deswege door graaf Fontaine de Chablis fijntjes werd getroefd met de mededeling, dat diens oudste was benoemd tot vice-president van de rechtbank te X, bleef aldus een ergernis bespaard welke - op zijn leeftijd - tot catastrofale gevolgen had kunnen leiden. De Utrechtse receptietechniek valt niet te evenaren, hetgeen niemand behoeft te verwonderen omdat de stad leeft bij de gratie van het congres en van het jubileum. [Vandaar het begrip Utrechtse blijdschap.] Hoe hoger het ontvangende comité of de jubilerende intendant, des te indrukwekkender het entree. Dames met mauve handschoenen en een Pa- | |
[pagina 568]
| |
rijs parfum [Forêt vierge] reiken u met beminnelijke glimlach een vulpen om uw hooggewaardeerde naam in het receptie-album te calligraferen en intussen hoort ge het discrete brouhaha van de Utrechtse monde met namen als Jeruzalemvaarders, Rachmaninoff en Françoise Sagan wonderlijk dooreen gemengd. [Het feest moet nl. nog beginnen.] Obers haasten zich om enorme theepotten op de tafeltjes te zetten en daarbij overjarige cake te presenteren, afgewisseld met droge petits fours. Zulks geeft een passende resistentie aan de maag en komt in het borreluur te stade - aan het Huis. Loopt de receptie op volle toeren, dan ziet men steeds kelners met hoog geheven bladen zich door de feestelingen dringen met veel pardons en neemt-u-me-niet-kwalijks, om kort daarop door een andere deur te verdwijnen. Men moet al een geroutineerde receptieganger zijn om van deze obers een glas te bemachtigen. Hetzelfde geldt voor het show-corps met bitterballen, toastjes met zalm, bifteck tartare...Ga naar voetnoot* Nòg dankbaarder voor de rekening dan deze dove officianten zijn - op lager niveau - de knallen die men achter de coulissen produceert en die de illusie moeten wekken, als werden er om de seconde champagneflessen ontkurkt. In het derde- en vierderangs Huis past men deze techniek niet toe, al is men er vaardig in het wegwerken onder het witte laken van nog voor driekwart gevulde flessen en dozen Carl Upmann. Men meent, dat de opdrachtgever althans iets van de bedrijvigheid uit de wijnkelder en het sigarenmagazijn moet zien, hetgeen met het oog op die kringen niet onjuist is gepeild. Voor alle Utrechtse recepties geldt, dat men zoveel moeten laten drinken tot de woorden Place Pigalle, althans woorden van gelijke strekking, weerklinken. Stijgt de vreugde daarbovenuit, dan verliest het Huis zijn renom- | |
[pagina 569]
| |
mee, blijft de euforie eronder, dan zou men goochelaars in dienst moeten nemen. Om in Utrecht smakelijk te dineren moet men niet in een Eersteklas Huis zijn. Daar eet men behoorlijk [de menu's met hun coquille Valentino en Canapé Dudevant brengen zelfs kenners aan het peinzen], doch iemand als Werumeus Buning, gesteld dat hij zich naar Utrecht liet lokken, zou men naar het tweede of derderangs Huis moeten verwijzen waar men als inwoner nauwelijks kan verschijnen. De Utrechtse terrassen zijn - op een sporadische uitzondering na - zodanig geconstrueerd, dat men altijd uitzicht heeft op een viezebarak [administratiegebouw] aan een grote binnenplaats [waar vroeger echter een kasteel heeft gestaan]. Ze zijn dus vol. Men kan er een briljante conversatie savoureren in de geest van: Ik heb elf maanden in het ziekenhuis gelegen met dyssenterie. - Gut, juffrouw, dat's óók een besoeking... Elf máánde seg u? Met dikcentrie? Dat's geen appelepap, juffrouw. Kort geleje? - Twintig jaar, juffrouw. In Utrecht weet iedereen alles van iedereen. Het gerucht gaat sneller dan de wind. De horren zijn verdwenen, de mentaliteit is gebleven. Men houdt er hardnekkig vast aan zijn 157 standen. Vandaar dat de dochter van de koud-koekebakker onmogelijk kan trouwen met de zoon van een warm-koekebakker, als zijnde ‘beneden haar stand’. Het kan ook omgekeerd zijn, doch in die kringen kent men de nuances precies. De enige geest die geen kunstmatige aanmoediging behoeft is die van het museum. Als het een beetje meeloopt, krijgen we er binnenkort weer een bij: voor het speeldoosje. De uurwerken zijn er al. Een landelijke oproep, enkele maanden geleden uitgegaan, zal stellig effect sorteren. Men kan ervan op aan, dat de instrumenten goed zullen worden onderhouden doch men moet niet verwachten, dat men ze ook aan het spelen zal brengen. De suppoosten mogen niet overbelast worden. En dan het decorum... Komt Jan bij zijn grootmoeder in Putten en vraagt hij nog eens naar haar speeldoos, dan zal hij vernemen: ‘Jongen, die staat tegenwoordig in een Utrechts convent!’ Het zal zijn natuurlijke liefde voor onze stad nog doen zwellen. | |
[pagina 570]
| |
Hartstocht en Utrecht, in één adem genoemd, doen de ingewijde glimlachen. Het is lang geleden, sinds Stille Willem zijn pistool leegschoot en er in de Bollenhofsestraat iemand met een hamer - gelukkig omwoeld - een tik op zijn hoofd kreeg die hem voorgoed aan Utrecht onttrok. Ook wonen er geen ondeugende freuletjes meer in het Sticht zoals Belle van Zuylen, die van haar zuster kon rapporteren: Elle tient plus à la décence que je ne tiens à la vertue, daarmee zichzelf een twijfelachtige adelsbrief uitreikend. Toch is er éen hartstocht in deze stad [waar burgerdom en serviliteit hand in hand gaan] waarover ik u moet spreken: die van de dames voor het kopje koffie [thee] buitenshuis. Handige lunchroomexploitanten hebben het manco van onze vrouwen aangevoeld, en begrepen dat de roddelzucht die overigens meer als Kaffeeklatsch moet worden beschouwd dan als een boosaardig hersenspinsel, een component behoeft in taarten en pasteien. De mond moet nu eenmaal bezig zijn. Daar wordt vorstelijk voor gezorgd. Ook in het groeiende aantal automatieken. Vandaar dat de platinablonde Venus die sinds enkele jaren de Utrechtse dames kapt en als gracieuze mannequin op ontelbare modeshows laat zien hoe men op elegante wijze een toiletje dient te dragen, kort geleden gelegenheid heeft gekregen Utrecht als centrum van lichaamscultuur - nieuw facet - te doen excelleren door het openen van een indrukwekkend schoonheidsinstituut met zeventien man personeel [twaalf voor het Turkse bad], terwijl ook de ‘relax’ daar een grote rol gaat spelen. [‘Een uur relax bij madame S. staat gelijk met vier dagen wintersport’.] Het zou me niets verwonderen als er een belangengemeenschap tussen deze handige zakenvrouw en sommige restaurateurs tot stand was gebracht. Naar verluidt, zal het complex Beau Rivage worden gedoopt en als ik goed ben geïnformeerd, is er bereids een stichtingsbestuur gevormd met jhr. Strick de Haes in 't Velt - van de Hierdense tak -aan het hoofd. Er is nòg een passie, die wordt uitgevierd in stille straatjes waar heimelijke drinkers een kroeg binnenschieten om er het gekrakeel hunner eega's en de lijkwade van de Adelaarsstraat [zag men ooit groter begrips-ontwaarding?] te ver- | |
[pagina 571]
| |
geten. Ze slaan er zes achter elkaar om, rekenen af en verdwijnen zonder een woord. Helaas kan ik wegens gebrek aan ruimte niet meer in details de sfeer in het derde- en vierderangs Huis beschrijven, waar de kristalkijkers een avond lang achter een kopje koffie zitten met hun zwijgende wederhelften, waar de zeventigjarigen hun dominostenen keren, de veertigers met klaverjassen de tijd doden en de voetballers met de winkeliers aan de toog staan te donderjagen, hoogstens om een rondje, want verder gaat de ‘ruzie’ zelden. Evenmin mag ik u iets vertellen over de wufte Elisabethstraat met de speelse cabarets ter linkerzijde, zodat de dominees als ze ter jaarvergadering naar K. en W. schrijden [óók zo'n gezegend oord] netjes de rechterkant houden, vermoedelijk uit veiligheidsoverwegingen: de doorbraak lonkt doorgaans van links. Ja, iets van het nachtleven [waarbij ik niet het oog heb op de rouwverlichting in het Wilhelminapark] moet u toch nog weten. Tal van eersteklas variété-artisten die in Amsterdam en Rotterdam optreden hebben hun repertoire in Utrecht ingestudeerd en zo heeft onlangs een echtpaar twee maanden de bezoekers in de Elisabethstraat vermaakt met zijn danses acrobatiques. De eigenaar van het etablissement vertelde me, dat vrijwel al die weken een steunpilaar van de Stichtse samenleving avond aan avond en nacht aan nacht [wij zijn tot drie open!] naar dat paar kwam kijken. ‘Weet u, waar hij nu op hoopte?’ zei de man met een ondeugend lachje. ‘Dat het schouderbandje van Anita bij de apachendans zou springen. Het was een Monroetype als u me begrijpt. Nou meneer, u voelt wel, dat kan in Utrecht niet. In Amsterdam kan men nog veel meer laten springen, maar hier... Enfin, ik kreeg toch medelijden met die man en op de laatste avond, toen er weinig publiek was [ze staken een vuurwerk af, geloof ik], zei ik tegen dat kind: geef bij het tweede optreden die vent eindelijk zijn zin. Per slot van rekening is-ie een goede klant... Om half twee was het zover. Laat nu die steunpilaar net vertrokken zijn. Het wordt ook vannacht weer niks [pardon: niets] moet hij gedacht hebben...’ Om in majeur te eindigen. Terwijl ik me onlangs op een | |
[pagina 572]
| |
terras in de hitte zat af te vragen, waarom er hier praktisch niet wordt gedanst [daar moet u ook eens over peinzen] en ik de ober verzocht, de markies op te trekken, boog hij zich vertrouwelijk naar me toe en fluisterde: ‘Dat mag niet van de baas. Dan blijven ze te lang plakken, zegt hij. Op één consumptie...’ |
|