Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 562] [p. 562] E.P. Köster Gedichten Langzaam langzaam tussen tinnen muren sterven mijn driftige woorden en dichter dichterbij komt het zwijgende huis van de nacht en nog wil ik zeggen mijn hand mijn hand heb ik lief en de hulsels der dingen de huid van mijn zijn en de mens o de mens heb ik lief in de ogen van twijfel en de gebaren van onmacht waarmee hij zijn dagen ontmoet want niemand niemand ontkomt aan het zwijgende huis van de nacht Als straks als straks de hobo van het hart niet meer wil zingen het schuchtere lied van huiver en mistig vermoeden [pagina 563] [p. 563] als straks ik niet meer kan staan in mijn stem en meevloeien moet zeegras zijn op het donkere tij van de tijd als straks dichtvalt de deur en dit huis langzaam zich vult met de onteigende dingen glashelder en zonder geheim In de nacht in de nacht opengevouwen als de papieren bloem in mijn borst ligt het meer en ziet op uren lang en niets is te zien en niets is te zien en binnen de donkere kring verschuiven mijn vingers en wijzen het aan tot het groeit zoals papieren bloemen dat doen in de nacht [pagina 564] [p. 564] Opengevallen in licht opengevallen in licht sta ik in leegte ontstaan en kijk naar de inwendige einder het ontleefde gezicht van de tijd en dood en braak ligt het land tussen de tanden der zon begrenzende leegte als lijnloos papier staart in het holst van de nacht en dringt door tot de laatste vertakking het fluisterend gras van de droom en stil en rul ligt het land [pagina 565] [p. 565] Dan dan aan het tegenhuidse ontwaken toppen van vingers en tasten zich vrij uit het gewillige duister en koud koud is het steen het rechtsomkeert van het hart in de eerste begroeting en onthutst en geboeid tegelijk is de omzichtige huid en oud oud is het lied van het knoestige hout en nerf aan nerf juicht het voort en buigt en zingt neer tot de grondtoon der handen Vorige Volgende