Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 520] [p. 520] Jan Wit [Gedichten] Nu is het nog tijd Wie zal er spelen op de kaatsheuvel, wanneer zij niet meer veert in de heupen? Wie zal er spelen op de kaatsheuvel?... Wie zal er grijpen naar een seinsleutel, als het schedeldak van de heavyside-laag gelicht is of ingeslagen? Ze hebben gedanst in de synagogen. Ze hebben gezongen in de huizen, gesprongen op de straten en pleinen. Ze hebben gedanst in de synagogen, - torarollen waren verrukkende partners -, maar het hert was een havik, een haas en alles bleef bij het oude, het bloedige oude, het moede, bij de uitgewoonde huizen, bij het gaan op de aangevreten treden van altijd dezelfde wenteltrap. Wie zal er spelen op de kaatsheuvel? Wie zal er spiegelgevechten bedrijven, canons in modo cancricans schrijven? Wie zal er spelen op de kaatsheuvel, als de befaamde hoeken van inval en uitval in geen velden of wegen meer deugen? Trommelstokken op koekedeeg. Trommelvliezen dovenetels. Woorden, eens kant'lende dobbelstenen, gekleefd aan de kroes van het zinsverband. Alles blijft bij het bloedeloos oude, [pagina 521] [p. 521] bij het moede, de uitgezakte schoot, de moeder-de-vrouw die na de vaat, de krant en het huishoudboekje gaat slapen in altijd dezelfde muffe nacht. Wie zal er spelen op de kaatsheuvel? Wie zal er stoeien als een gazel, een hertejong op de welriekende bergen? Wie zal er spelen op de kaatsheuvel? Wie zal er nog een pion verroeren, als de grote blindséance begint? Ze hebben gesprongen, gedanst en gezongen en alles bleef bij het oude. Ze hebben gesprongen, gedanst en gezongen; maar waarom zou Hij niet op de troon van hun lied, op de zetel van hun extase onaanrandbaar hebben gewoond? Wie de trom roert moet zich onderwinden. Laat ons het wagen met de hoogste worp van het woord naar het trommelvlies van de stilte. Want alles is bij het warmbloedige, moedige oude, bij de hoogmogende mogelijkheid gebleven. Wie zal er spelen op de kaatsheuvel? Wie zal er treden op de hoogten en staan op de laatste veerkrachtige plaatsen waar de gebaren nog aanslaan, waar het hart nog een slag kan wagen langs de maliebaan van de tederheid. Wie zal er spelen op de kaatsheuvel? Wie zal er strelen uit het geheugen de kreukels en uit de verwachting de deuken? Nu is het nog tijd! [pagina 522] [p. 522] De bomen De bomen grijpen de wind en meren hem dicht aan de bodem. Avondval en ochtendgestalte zijn hun uit- en inademing. De bomen ziften het licht tot zekerheden ten leven. De bomen zijn nog van zeven, van twee maal en zeventig maal. Zij schuiven de wortels in de holsters van de aarde en zuigen het vocht omhoog dat wegzakt in de diepte. De bomen hebben geduld genoeg, verliezen het niet, als voortvarende vlagen zich losrukken uit hun kruinen om op willige wolken te jagen. De bomen vangen de wind en het licht en heffen de humus omhoog in hun bloei, een bewijs uit het ongerijmde dat hemel en aarde niet water en vuur met elkaar zijn. [pagina 523] [p. 523] Berceuse voor Mirjam Nu moet je gaan slapen, mijn lieve meisje. Mijn strelende handen boetseren de stilte tot veilige schuilplaats rondom je leden. En straks als je ingeslapen bent, knip ik uit het lelijke zwart van de nacht een roos die pas bloeit over heel veel jaar, een zigeunerviool en een tutu. Daarna zal ik de schaduwen uit de hoeken van de kamer vangen en opzetten in een vitrine die altijd mag staan op je speelgoedkastje. Wanneer ik je niet meer strelen mag, behalve omdat je iets hebt te vragen, leer ik je praten met de gedrochten die ik in die vitrine heb opgesloten. En als je me niet meer om uitleg vraagt, mag je die bloem gaan dragen op je borst, in je haren of mond en op die viool leren spelen en dansen in die tutu. Misschien mag ik je dán weer strelen... Wanneer tenminste je dansende voeten niet om mijn hoofd in een schotel vragen. Vorige Volgende