Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 518] [p. 518] J. Meulenbelt [Gedichten] De zee Ik heb het op de zee begrepen met duinen aan de rand van mijn begrip, meeuwen er boven uit, reeds onbegrepen - onheil komt aan de kim maar blijft een stip, een vuiltje op het oog, nee nee een schip, en wie is nu nog bang voor mooie grote schepen? Ik heb het op de grote zee begrepen. Zo is de zee: zij linieert de kusten met drijfhout dat zij eeuwen woelt en gunt desniettemin een goedgemutste curve van lichamen, aan strand gespoeld, door golven van het land als echt bedoeld, te liggen in de zon en daar te rusten. Wat maalt de zee om vlag en tent? Zij vaagt de vloedlijn van een continent morgen weer weg. Ik zit aan zee, jij bent aan zee gezeten, wij zijn gehurkt, geknield, gelegen in het zand, wij zijn de wereld en haar wee vergeten, behalve wat wij lezen in de krant die ons wordt nagestuurd - gelukkig is het land, gelukkig is het land dat zo de zee mag loven. Het liggen op het strand gaat het verstand te boven. [pagina 519] [p. 519] Rhijnauwen Moe landschap ligt, door bromfietsen en bussen vroeg in de zomer al van streek geraakt, door een te grote stad murw gemaakt, te welken in de herfstzon langs de lussen van de te kromme stroom, die in de knusse laaglandelijke rust zijn omloop staakt, nu wel voorgoed aan lager wal geraakt met weggetjes en weilanden ertussen. Dit heet natuur. Hier zou het ware wezen, aan de moderne mens geopenbaard, hem drenken aan de oorsprong en genezen. Ik acht het qua natuur geen stuiver waard, maar vind het wel, hoe ook de rest mag wezen, het meest verrukkelijke oord op aard. Vorige Volgende