| |
| |
| |
Jacques den Haan
De Andalusische uit Zweden
In de touringcar, die mij vanuit Barcelona voor een dagje naar Montserrat zal brengen, blijkt mijn besproken plaats aan het raampje ingenomen door een Spaanse. Ze mag er wel blijven zitten, want ze is rank en sierlijk klein, zodat ik gemakkelijk over en langs haar heen kan kijken. Ze begint in haar radde Spaans een gesprek met mij, wat me erg verbaast. De enige vrouwen die je aanspreken en glimlachen zijn de ‘professionals’, de rest pakt de rokken bijeen en behandelt de vreemdeling als een bijzonder opzichtige huidziekte. Een ‘professional lady’ is ze stellig niet, daarvoor is ze niet jeugdig en niet opzichtig genoeg; het geheim van haar ‘Europese’ wijze van doen blijkt te liggen in het feit, dat zij een Andalusische is uit Malaga, met een Zweed getrouwd en dat ze in Zweden woont en haar Spaanse familie eens komt opzoeken. Onze conversatie is een heel wonderlijke: ik ben lang niet tegen haar Spaans opgewassen en mijn Zweeds is niet voorhanden, maar behalve dat ook zij dat beleefde Spaanse geduld heeft, om de vreemdeling die van goede wil is met drie of desnoods vier omschrijvingen tot begrip te voeren, vinden wij elkaar, vreemd genoeg, linguistisch in een Hollands-Duits gemiddelde, hetgeen ook geografisch zo ongeveer klopt.
De grimmige, kale, spokige rotsen van het Montserratmassief zie je natuurlijk in de verte al liggen, maar het is net of de weg er maar langs blijft lopen, of je er nooit op af gaat, tot je er op eens midden in zit. Na een anderhalf uur stoppen we aan het klooster en de kerk. Het uitzicht is weids en groots; het weer helder, winderig, met toch ook af en toe wat zon. Je kunt de Tibidabo bij Barcelona zien liggen; woester, verlatener, dreigend haast is het bergland, dat uitloopt op de besneeuwde toppen van de Pyreneeën. Boven je torenen de bizar gehouwen, uiterst steile, barre rotsen -een abstracte beeldhouwkunst uit de oertijd - van de rest van de berg. De kerk hier is het geestelijk middelpunt van
| |
| |
Catalonië, veel huwelijken worden hier ingezegend, vele kostbare geschenken worden afgestaan aan de ‘Zwarte Madonna van Montserrat’, waar je langs gevoerd wordt bij de rondgang en die een handje uit een glazen scherm steekt, dat de liefhebbers mogen kussen. Na de rondgang door die kerk, die verder weinig bijzonders te bieden heeft, worden we voor de lunch losgelaten op het enige restaurant van Montserrat. De Andalusisch-Zweedse heeft de tocht besteld met inbegrip van de lunch, wat bijna driemaal zoveel blijkt te kosten als ik betaalde voor alleen de tocht. Zij mag evenwel op de eerste verdieping lunchen, ik trek mij terug in het café beneden en begin daar, na koffie besteld te hebben, als rechtgeaard Nederlander schichtig en half onder het tafeltje wat in de papieren tas te rommelen die men mij in mijn pension als lunchpakket heeft meegegeven. Het blijkt helemaal niet gek: sneden brood met dikke schijven roastbeef en de onvermijdelijke, maar smakelijke omelet, banaan en sinaasappel toe. Ik heb inmiddels ook gezien hoe Spanjaarden dat opknappen. Terwijl ik wat zit te schutteren - kan je hier meegebrachte spijzen nuttigen? - zet zich een echtpaar breed aan een tafel voor de mijne; ze pakken op die tafel hun tas met leeftocht uit en versieren het stilleven nog met een fles wijn, die ze ook zelf meegebracht hebben. Vervolgens bestelt de hombre één flesje mineraalwater met twee glazen en dan hebben ze weer genoeg bijgedragen tot de welstand van de restaurant-eigenaar en kan het maal beginnen. Inmiddels heeft achter mij een landbouwachtige figuur plaats genomen, dewelke aan een touw een in een doek gewikkeld pak vervoerde, dat een etenspannetje blijkt te bevatten met, wat wij in Rotterdam zijn ‘prakkie’ plachten te noemen. Hij eist vervolgens van de kelner bestek en een karaf water en die kelner kan ze uitgemeten krijgen omdat het water niet vers genoeg is naar zijn zin. Vervolgens gaat hij
smakelijk, naar ik hoor, zitten eten. Afrekenen is er niet bij, want na een tijdje verdwijnt hij, met zijn weer ingepakte pannetje, nog wat nasakkerend over ‘die slechte bediening van tegenwoordig’ en zonder dat er geld op tafel is gekomen. Nee, ik heb in Oostenrijk Amerikanen zich zien verbazen over het feit, dat de Oostenrijker in alle gemoedsrust
| |
| |
een hele ochtend twintig kranten van het Kaffeehaus kan zitten lezen op één kopje koffie met een telkens vers glaasje water, maar hier vertonen ze het nog krasser; ik heb in Tossa gezien, dat de hele manlijke bevolking een middag en avond in het dorpscafé zat te kaarten, domino te spelen en soos te houden aan volstrekt lege tafels, waar geen vertering op te vinden was.
Na een tijdje komt de Andalusische terug. Haar lunch was niet overweldigend. Ze biedt mij een glas wijn aan. Als ze werelds worden, die Spaanse wichter, dan ook meteen maar goed! Daar de kelner het allang gebracht heeft voor ik gereed ben met mijn Hollands-Duits-Spaanse uitleg van onze nationale zede, die verbiedt dat enz. enz. drink ik het maar gelaten op. Later worden we naar een kabelbaan gereden, die ons honderden meters langs een naakte en steile rotswand omhoog sleurt naar de top van de Montserrat, met nog wijdere uitzichten. We klimmen wat rond op deze rotsen op de top. De Andalusische, lachend en zingend, klimt als een klipgeit, rank en ril als een ree; ik volg hijgend met mijn behoedzame 's-Gravenhaagse stappen en mijn vanhuis-uit-gereformeerde gezicht, waarop permanent de ernst des levens staat afgebeeld mitsgaders de bange vraag wat er allemaal van terecht moet komen... Wat doe je hier eigenlijk in de kou, J.L. den Haan, in een poolachtig briesje op de schrale en grimmige rotsen van Montserrat, met een Andalusische aan je niet meer zo prille zijde? We zitten wat, we verdwalen wat en komen, naar ik meen op het nippertje, weer bij het station van het baantje. De wagen is vol. De Andalusische stapt nog in en als ik er ook nog bij wil, zet de bestuurder resoluut zijn hand tegen mijn borstkas en doet met de andere de deur dicht geheel volgens de Spaanse opvattingen dat in zulke gevallen discussies met vreemdelingen vruchteloos zijn. Ik moet blijkbaar tot de volgende rit wachten maar verkeer in de mening, dat ik de laatste ben van het touringcar-gezelschap en zie mij al achterblijven en doodvriezen op een bepaald niet herbergzaam Montserrat. Ik stoot de kreet uit: ‘Mujer!’... mijn vrouw!’ en ik niet? en het hele gezelschap heeft ineens de dolle Spaanse pret als het om de ‘mujer’ gaat... de bestuurder doet met een brede
| |
| |
grijns de deur weer open... is hij per slot van rekening een señor don caballero of niet soms?... en ik stap naar binnen waar de Andalusische zich met prijzenswaardige wilskracht staat goed te houden om niet te sterven van de lach. En ik? Mij overkomt iets wat me in geen jaren gebeurd is en wat ik op mijn ouwe dag niet eens meer voor mogelijk had gehouden: laat ik nou een kleur krijgen!
Ik zit aan een tafeltje op de Plaza de Cataluña in Barcelona en de kelner komt naar me toe en vraagt of het gepermitteerd is als twee heren er bij komen zitten, aangezien verder alles bezet is. Natuurlijk, natuurlijk en de twee heren komen en vragen het voor alle zekerheid nog maar eens en het blijft natuurlijk, natuurlijk en tenslotte gaan ze dan maar zitten. Niet eenvoudig, maar wel verzorgd... Ze bestellen koffie en ze krijgen die ook, de een 'n heel grote kop, de ander de kleine espresso, die je hier altijd krijgt. Mijn verlangens gaan al dagen uit naar zo'n grote kop, maar ik weet niet hoe die te bestellen en ik leg mijn bang dilemma aan de heren uit, die daar veel plezier over hebben, want, zoals die van de grote kop mij verzekert, hij heeft precies hetzelfde als de ander, maar met tweemaal zoveel water, want hij heeft het aan zijn maag en mag geen sterke koffie hebben. En wat voor een landsman ik wel mocht zijn? Ik beken, dat ik uit de Paises Bajos kom, de lage landen, maar dat werkt niet verhelderend, want ze hebben er geen idee van waar dat dan toch wel zijn kan. De een vraagt of mijn land erg bergachtig is en verwart het kennelijk met Zwitserland, de ander, wat slimmer, leidt uit de benaming af, dat het wel ergens aan de zee zal liggen, maar welke zee... dat is hem te geleerd. En daar hebben we nou tachtig jaar tegen gevochten! We komen er niet uit en ik vertel ze van mijn tocht naar Montserrat en wat een kostelijke verrukking dat is. Ze worden er beiden wat verlegen onder; ze zijn geboren en getogen in Barcelona, maar ze zijn nog nooit op Montserrat geweest. Ze zijn iets bij een krant, zoals mij duidelijk wordt. Hopelijk geen redacteuren buitenland.
Het reizen per trein of bus in Spanje is vermoeiend. Niet
| |
| |
alleen omdat zeven uur vertoeven in een bus, die hotst en bonkt over wegen, waarop blijkbaar artillerie-duels zijn uitgevochten, op een zitplaats, die berekend is op kleine, taaie Spanjaarden en waar ik dwars moet zitten omdat er geen ruimte voor mijn knieën is, op het laatst een kwelling gaat worden, maar ook omdat je, nauwelijks op de plaats van bestemming aangekomen, terdege toebereidselen moet treffen om er weer vandaan te geraken. Je moet dan eerst maar eens gaan naar het bureau voor het toerisme, maar dat is gewoonlijk dicht, of de man, die het allemaal weet of de man, die Frans of Engels spreekt - de eerste minuten klinkt het zo kelig en zwaar en dik, dat het zolang wel duurt voor je er achter bent wèlke taal hij denkt te spreken - is er nog niet of hij is net weg. Je komt dan maar weer eens terug en je bespreekt je vraagstukken met hem. Nee, kaartjes verkopen doet hij niet. Daarvoor moet je weer naar het bureau van de spoorwegen of naar een reisbureau. Zijn die niet dicht, dan moeten ze voor bepaalde treinen eerst informeren of er nog plaats is en moet je om zo laat nog maar eens terugkomen. Je kunt het ook aan het station proberen, maar in kleine plaatsen gaat het loket gewoonlijk eerst een kwartier voor het vertrek van de trein open en als de rij lang is en de trein weg, dan heb je pech gehad, want de volgende gaat pas overmorgen. Het is dus wel zaak om dat kaartje machtig te worden. En dat is soms niet zo simpel, maar waarom niet is me nooit helemaal helder geworden. Aan het ene bureau zijn ze er vlot mee, aan het andere daarentegen weer op het gierige af. Ik heb een keer de man van zo'n bureau van de spoorwegen werkelijk moeten overreden om van zo'n kaartje voor de trein van de volgende dag te scheiden en alleen mijn bot herhaalde ‘porqué no?’ - waarom niet? - deed hem tenslotte vertwijfeld de schouders ophalen en toegeven aan wat hij blijkbaar voor volslagen waanzin versleet. Het kaartje lag
vóór hem, één druk op zijn machientje en de juiste datum stond erop... hij de pesetas, ik het kaartje en waarom we daarvoor een kwartier lang kwaad tegen elkaar aangepraat hebben, zal mij wel nooit meer duidelijk worden.
Het reizen per TAF, een luxe trein, alleen tweede klasse,
| |
| |
alleen besproken plaatsen - air-conditioned en met een bar, is heel plezierig, snel en duur. Bagage mocht ik niet meenemen, die moest in het bagagerijtuig en aangezien mijn lectuur en mijn rookgerei in een van mijn beide koffers zaten, wilde ik die ene toch wel graag bij me houden. Maar de autoriteit, die dat blijkbaar voor 't zeggen had, bleef onverbiddelijk: geen koffers, ze waren te groot, tot ik argumenteerde dat ook mijn paspoort in die koffer zat [paspoorten worden in Spanje nogal eens in de treinen gecontroleerd, gewoon in het binnenland]. Ha! op dat woord ‘paspoort’ leefde hij helemaal op en hij verlangde inzage daarvan. Wat hij precies voor een señor was, wist ik niet -een soort koffer-in-bagagerijtuig-zetter leek mij - maar hij had een pet op, een uniformpet en het is doorgaans beter om mensen met petten op in je pas te laten kijken als ze daar behoefte aan hebben; daar dient die pet voor en de slijtage aan je pas is per slot van rekening te verwaarlozen. Dat paspoort zat natuurlijk helemaal niet in mijn koffer, maar in mijn zak, een discrepantie die hem evenwel niet opviel. Blijde stortte hij zich er op en bestudeerde ijverig de verkeerde bladzijden met dat onthullende air van iemand, die niet lezen kan, zoals trouwens naar ik meen 40% van zijn landgenoten dat niet kan. Ja 't was in orde met me, ik was kennelijk in de wereld ingeschreven, aan zijn machtsbehoefte was naar behoren voldaan en ik mocht ineens alles... koffer mee in de coupé, maar natuurlijk señor, natuurlijk en buenas tardes en hasta la vista en muchas gracias en val maar dood!
Omdat ik anders 's avonds om half twaalf bij aankomst in Madrid nog zal moeten eten, doe ik het nu maar in deze TAFtrein. De voorbereidselen daartoe worden met veel belangstelling gade geslagen door mijn overbuurman, die met twee fikse dochters op reis is, waarvan de een mij de kostelijke warmte van haar mollige dij verleent, waarschijnlijk omdat de mijne ook nog vrij mals is en ik haar onder de ogen van pa toch niet onteren kan. Je keert in zo'n trein weer tot je prilste ervaringen terug en gaat weer in de kinderstoel, dat wil zeggen, je krijgt een metalen blad voor je maag, dat met pinnen aan de zitplaats bevestigd wordt. In dat blad
| |
| |
zitten uithollingen voor fles en glas en verder komt er een soort doos op, waarin borden passen. De maaltijd wordt door de kelner direct van zijn grote schotel geserveerd. Het menu is vrij uitgebreid, de porties zijn vrij klein en het duurt ongeveer een uur voor je uit je voor mijn begrippen benauwde positie bevrijd bent. De soep drink je uit een kop, er volgen een goed stuk vis en een behoorlijk stuk vlees met artisjokken, gebak en banaan na, flesje wijn erbij, koffie en dat alles voor tachtig pesetas of ruim acht gulden, bediening erbij. De overbuurman vindt het puur belachelijk, want hij houdt een scherp oog op wat ik betaal en begint na de mijne met zijn nazaten aan zijn maaltijd uit een karbies: een groot rond brood, dat besuikerd is en kleverig en dat, naar de loskomende geur te oordelen, naar anijs moet smaken. Hij snijdt het overdwars open en stopt er ham tussen en daarop kaas. Flesje wijn hebben ze bij zich en zo gaat 't ook, met z'n drieën voor 25 pesetas [oftewel een rijksdaalder], zoals hij mij toevertrouwt. Maar anijs met kaas, ham en suiker... daar zou ik een rijksdaalder bij toe moeten hebben.
Als Madrid nadert sta ik met een Spanjaard naar de lichten ervan te kijken. ‘Madri’, zegt hij op de toon van een levenslang verliefde zonder vooruitzichten: ‘Madri’ [ze spreken de d niet of nauwelijks uit]. En even later is het dan zover. Als ik de gebruikelijke en hinderlijke slag geleverd heb om mijn bagage terug te krijgen - alle koffers worden uit het bagagerijtuig eerst naar een loods vervoerd, waar je ze dan tegen inlevering van je reçu terug kunt krijgen - neem ik een taxi om naar het hotel te gaan, dat ik de bestuurder natuurlijk opgeef bij het instappen. Hij rijdt het hek van het stationsplein door en stopt voor een moment bij de guardia-civil, die daar staat opgesteld en noemt, als hij weer inschakelt, de naam van mijn hotel. Een vorm van contrôle op vreemdelingen blijkbaar, waarvan ik tot heden nog niets bemerkt heb.
| |
| |
| |
Prado
Veel minder groot dan het Louvre, maar wie Nederlandse schilderkunst wil bestuderen, moet hier naar toe. Er hangen de prachtigste Noord- en Zuidnederlandse primitieven en Spaanse primitieven, die Van Eyck nabootsten, maar het net niet halen. Dat is niet zo erg als Raphaël niet halen, zoals hier een copiist zit te doen. Eén toon er naast, zoals hij hier blijmoedig zit aan te brengen en men zou het bij ons in de Franse Bazar nog niet bij de fluitketels cadeau durven geven. Wonderlijk is in dit land het ontstellende mengsel van waarlijk grote kunst met een kitsch, die alles slaat wat er op dit gebied te beleven valt.
Heiligen in alle standen en bloemzoete Madonna's bij dozijnen, maar ook de magistrale eenvoud van Rogier van der Weyden, van Quinten Metsys, een verrukkelijke triptiek van Memlinck en altijd maar weer Jeroen Bosch, waarvan heel Spanje vol hangt en waarop je niet uitgekeken raakt: vreemde oren met vliegtuigen eraan, schelpdieren, olifanten en zowaar alreeds de haas, die later een van de hoofdfiguren uit Alice in Wonderland zal worden, een heer, die aan een harp hangt en vele heel bleke mensen, die maar wat in deze vreemde toestanden rondwandelen. El Greco met zijn heiligen als veelkleurige vlammen bevredigt mij eerst geheel in een van elk pathos gezuiverde, door en door Spaanse Virgen Maria. Er is allemachtig veel van Rubens, die mij teveel wordt bij decameters en er hangt nogal wat van Van Dyck, dat ik mooier vind, zoals een waarlijk voornaam portret van Doña Polixena Spinola, markiezin van Leganès en een elegant ruiterportret van Karel de Eerste van Engeland. Veel is er van Wouwerman, van Ruysdael, van Jordaens, heel weinig van Rembrandt, overweldigend als altijd is Titiaan, bijzonder doorwerkt en een volslagen verrassing zijn voor mij de portretten van Antonie Moor, hofschilder van Filips de Tweede. Enorm groot is natuurlijk de collectie Goya, wiens geweld ik toch boven Velasques waardeer, al is diens shownummer Las Meninas, dat je in een spiegel bekijken kunt, bijzonder levendig en opvallend natuurlijk. Veel is er van dit alles gereproduceerd, altijd weer hetzelfde en ik
| |
| |
moet, natuurlijk tot mijn onuitwisbare schande, bekennen, dat ik van Goya's Maja Vestida noch van de Maja Desnuda omgevallen ben: zo warm, zo zinnelijk, zo uitdagend wist ik dat ze daar liggen zou. En zo ligt ze er ook, tweemaal: jurkje aan en jurkje uit.
Zelfs in onze democratische tijd is er nog nooit een schilder geweest, die zo een koninklijke familie heeft durven schilderen als Goya die van de adellijke kruidenier Karel de Vierde en zijn lelijke echtgenote met haar vogelenkop en pikogen. Ik zou willen dat men in plaats van die pin-up Maja, hoe zeer ik haar liefheb, maar die we nu zo langzamerhand wel kennen, in het zoveelste boek met reproducties van Goya dat levendige, geestige portretje eens gaf van de markiezin van Villafranca, afgebeeld als schilderes, of dat peinzende, voorname van de Hertog van Alba.
Ineens biedt de ‘Gran Via’ van Madrid, de Avenida José Antonio, met zijn talloze hotels, zijn brutale lichtreclames van de wereldstad, met zijn moderne, luxe winkels en racende taxi's een aspect van vijftig jaar geleden: een cavalcade in volle galop, voorop kurassiers op prachtige paarden... helmen met wuivende pluimen, gevolgd door een open rijtuig met vier vossen bespannen, die van de bok bereden worden, een druk betreste officier te paard aan ieder portier en weer kurassiers er achteraan en behaaglijk verend in het rijtuig twee Spaanse schonen, die voor één keer haar Spaanse waardigheid niet houden kunnen en ronduit zitten te giechelen, hetgeen ik ongetwijfeld ook gedaan zou hebben als ik een Spaanse schone was. En wie weet wat voor huzarentaal die officieren uitslaan? Het geheel lijkt iets uit een operettefilm en wordt met zoveel élan gereden als de Spaanse rijkunst maar vermag.
| |
Sevilla
Maandagochtend naar het oord met de welluidende naam: Parque de las Delicias. Eensdeels omdat op reis het gaan naar parken op Maandagochtend voor mij een soort dwanghandeling is, anderdeels omdat een reisgids mij verzekerde,
| |
| |
dat dit het oord was, waar de jeunesse dorée van Sevilla bij voorkeur paard rijdt. En ik vind Spaanse paarden en Spaanse rijkunst het aanzien waard. Ik heb er evenwel noch jeunesse, noch paard gezien.
Om mijzelf te troosten voor dit mislukte Maandagochtendvermaak ben ik minaretwaarts gegaan, naar de Giralda, een van de weinige torens, die men te paard zou kunnen bestijgen. Er zijn namelijk geen trappen, maar niet eens bijzonder schuin oplopende, vrij brede vlakken, die telkens met een hoek op elkaar staan. Het verhaal wil dan ook, dat deze minaret inderdaad eens te paard bestegen zou zijn. Voor mij uit loopt een hups en dartel stel, hand in tedere hand, ongemoeid naar boven. Maar als een soort vrijgezellenbelasting hebben ze hier de bepaling, dat niemand alléén naar boven mag, er moet een gids mee, die uiteraard een fooi verwacht, doch in ruil daarvoor mij voor zelfmoord behoeden zal als ik soms op het vrij singuliere idee gekomen mocht zijn om van Den Haag naar Sevilla te reizen teneinde mij hier van de minaret te werpen. Ik krijg een jeugdige homosexueel mee, die mij onder meer de Spaanse taal wil leren. Hij behoort tot die eenvoudigen van geest, die er diep in hun hart van overtuigd zijn, dat een vreemde taal eigenlijk een vorm van aanstellerij is, zoals ik iemand gekend heb, die dacht, dat het woord ‘kopje’, mits duidelijk uitgesproken ook door hen te begrijpen moet zijn, die zoiets gewoonlijk, deels uit zinloze deftigheid, deels uit moedwil ‘tasse’ noemen. Zo ook deze jongeling; hij meende, dat alles mij geopenbaard zou worden als ik maar wilde inzien, dat er op de wereld alleen maar Spaans bestond en verder veel hardnekkig boze opzet en onwil en als hij maar duidelijk en langzaam sprak.
Voorts toonde hij mij de schoonheden van Sevilla, onder andere de kerk van de Madonna der stierenvechters, maar zijn ‘Virgen’ dat hij - ik was het even vergeten - als ‘Birgen’ uitsprak, deed mij naar gebergten uitzien en, hoewel hij mij nog iets toevertrouwde, dat uitstaande had met de Barbier van Sevilla, heeft hij mij terecht als een hopeloos geval afgeschreven. Kosten vijf pesetas.
|
|