Alle poëzie is wonder en uit hoofde daarvan onbegrijpelijk. De buitenstaanders die menen te begrijpen vergissen zich te goeder trouw. Poëzie bestaat niet om begrepen te worden. Wat zij vraagt is: herkenning.
Van alle titels mij bekend geeft die van Mallarmé het zuiverst het wezen der poëzie weer: ‘La Gloire du Mensonge’.
Er kan, naar mijn opvatting, geen vage poëzie bestaan, omdat poëzie een bovenmenselijke nauwkeurigheid, een bovenaardse helderheid veronderstelt.
Een goed boek is glashard, een slecht poreus als spons.
Uit tal van geschriften, in de laatste jaren tot niemands genoegen openbaar gemaakt, blijkt dat het vooruitstreven, althans in de letterkunde, vreemd genoeg tot pruttelen en stamelen leidt. Wie daar nog enig bezwaar tegen heeft, moet, of hij wil of niet, achteruitstreven.
Met de schrijvers in Frankrijk, ten onrechte verwaarloosd, zouden wij onze wat kale letterkunde liefelijk kunnen stofferen. Een Paul Adam bij voorbeeld, in Frankrijk vergeten, zou men tot drie of vier voortreffelijke vaderlandse auteurs kunnen versnijden.
Als schrijvers of boeken op enige wijze bijval oogsten is dat meestal aan het toeval of oorzaken buiten de letterkunde te wijten. De menigte dweept met een werk om duizend redenen, doch zelden omdat het als letterkunde belangrijk of fraai is.
Men moet een gedicht niet sullig en gelaten lezen, doch het onmiddellijk met geweld overmeesteren en daarna in bezit nemen.
Oprechte, ervaren lezers zijn altijd wantrouwend. Dat in tegenstelling met vele, te vele schrijvers die hun werk met een kinderlijk, ongegrond vertrouwen de wereld inzenden.