Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 359] [p. 359] Pierre Kemp Gedichten Pour le piano Ik jaag mijn tien vingers over de toetsen en zevenmaal vijf zwarte katten springen op uit de bloemkool van de rest. Inspiratie bekt mij af. Ik moet ze bedaren tussen vingers en kop. Maar zo ben ik toch op mijn best! De katten, met kleedjes van bloemkool aan, gaan op hun achterste pootjes staan. De kleedjes zijn niet te kort. Wit is maar wit en zwart maar zwart en ik houd zoveel van de kleur van het hart. De katten: wij ook, geeft ons maar Port! Stèle Vannacht heb ik bij het graf van een jongeling gestaan. Zijn mannelijke delen had hij niet meer aan. Ik vroeg hem: ‘Waar zijn zij gebleven?’ Diep zuchtte hij: ‘In het leven. Wij zijn hier zonder durf en zonder wil. Zo gaat het hier ook met de meisjes en daarom is het hier zo stil.’ [pagina 360] [p. 360] Huishoud-air Met de krullen van Beethoven in de strengeling van Zuide- en Westewinden en een neus voor de moderne stank, zet een jonge vrouw, bang iets te vergeten en dit nu precies te willen weten, haar boodschappenmandje op mijn vensterbank. Gratis zie ik van achter de gordijnen, hoe haar ogen inniger weer schijnen van een vrede, wijl zij alles vond en tussen de splitsing der gestifte lippen hoor ik in korte zinnen glippen de zingende bevestiging van haar mond. Bij een schoon hemd De nacht draait weer stilaan naar vandaag. Letters en rijmen moet ik weer vereren. Gedichten worden mij soms een plaag, als ik weiger ze te noteren. Toch vind ik dit geen onnozele vraag, zie ik mij naakt in de spiegel staan: waar komen nu mijn gedichten vandaan en waar sluipen zij uit mijn huid? [pagina 361] [p. 361] Broek van een dode De schaduw van de broek van een dode zwaait mee in het zonnelicht. Hij heeft die broek niet meer van node, rust in vrede zonder haar gezicht en zijn stem is weg. Toch herken ik er de buiging van zijn knieën en het balloneren van zijn billen in. Hij is pas door het begin van zijn dood aangeraakt en wordt eerst goed vergeten, als de organen van zijn broek zijn nagemeten en voor een ander zijn vermaakt. Werkgeluiden Er sterven al maar meer werkgeluiden in mij. Eens komt de dag en de kloppen op het lood, op ijzer en koper, zink en hout zijn voorbij. Dan ben ik aards dood. Nu hoor ik nog de triangel van het ijzer en op het gezaagde de doffe klop, al klinkt het reeds lijzer en lijzer aan de luiken van mijn kop. Rond mijn schedel groeit nog border haren. In mijn oren ruist al de bron van de gaande mens in 't ervaren, haast te kunnen wezen zonder zon. [pagina 362] [p. 362] Burendienst Er zijn vele sleutels in de stad, maar die éne is de Bloem van het Sleutelgat en ik bewaar hem trouw voor haar. Kijk, hoe ik hem aan haar overreik, hoog tussen wijsvinger en duim, een metalen Bloem-des-Levens gelijk. Zij laat haar kop op het witte schuim van haar blouse in vertederde deining gaan en neemt hem met de glimlach van een Peri aan. Niet meer gelukkig Ik ben niet meer gelukkig met al mijn tonen en vraag soms aan de dromen van mijn bed mij liever te verschonen. Ik word te oud en dat doet soms zo'n pijn. De aarde trilt onder de cadensen van de liefde en ik lig vergeefs te wensen daar ooit nog bij te zijn. Vorige Volgende