Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 235] [p. 235] S. Vestdijk [Gedichten] Saul en David ± 1665 Mauritshuis Wat wil die donk're Joodse jongen Daar bij de koning met zijn snarenspel? Bij Saul zijn vrouwen meer in tel, Slavinnen, somber en onkuis. Daarom is zijn karakter zo verwrongen En loopt hij met een speer in huis Dieren te dreigen, en met boze geesten Van God te worstelen. Zo zijn de meesten Die zo maar op een troon gesprongen Als jongen zijn... Toen gaf hij het bevel: 'Laat David komen voor mijn zielepijn. Is hij onwillig, zeg dan voor de schijn: Wij zullen samen 't rijk verdelen! Geef hem een vrouwenkleed, Dat zal maar weinig schelen, En laat hem babb'len als een kind. Hij mag mij ook vervelen, Of met mijn speerpunt spelen, Ik ben niet wreed, Wanneer hij maar, vóór hij begint Zijn harpje te bespelen, Koningsgezind En niet verwaten als mijn harpenaren, Eén blik mij toewerpt, hóe, mag hij zelf weten, En weet hij 't niet, dan mag hij het vergeten.' [pagina 236] [p. 236] Voordat de razende was uitgesproken Was David reeds bij 't rustbed opgedoken, Gereed voor de gevaren, Klaar voor 't gebed der strakke snaren, Gevat in het gebogen houten raam. Maar nu - genezing zonder naam - Valt traan na traan op de verlepte hand, De godsgeest uitgebannen door de godsgezant. De speer zal niets doorboren, Zolang de vorst van 't land Maar deze speelgenoot mag horen, Die daar geduldig en met medelijden, Niet zonder spot toch, vingeren doet spreiden En sluiten, snaren aanraakt, echo's temt Tot milder echo's, en het razen overstemt Van de rampzaal'ge, die hij tot zijn schuld'naar maakt En die dit weet. En hij ontwaakt, Het rechter oog groot en bevreemd, Terwijl de linkerhand een traan wegneemt Van 't linkeroog achter het bruin gordijn. Hij wil niet meer onnozel zijn, En hij doorziet de fijnbesnaarde knaap Die, als de snaren klagen, in de slaap Der jeugd niets weet, niets voelt, geen weemoed of berouw, En toch geen kind, en in het kleren dragen En stenen slingeren meer man dan vrouw, Moedig, naar koningsaard... Voortaan zal hij om and're spelers vragen. Dat wat hem rust schonk zal zijn rust belagen. O vriendschap, liefde, wie niet wint moet wagen. Het is hem wel een speerworp waard. [pagina 237] [p. 237] Bathseba bij het toilet 1654 Louvre Naar David moeten haar die voeten dragen. Verzorg ze, o geknielde aan haar voeten. Maar naast de vorst zal zij zichzelf ontmoeten En met haar ogen vorst'lijk ondervragen: Zichzelf, de overspelige, de zoete Bijzit bij voorbaat, de wel al te trage In 't afweren van op een dak belagen. Gij zijt het zelf. De koning laat u groeten. Het edelst aanschijn nimmer is bij machte Te stellen paal en perk aan 't ruwst verkrachten. Het is als bloem geplant in 't onderlijf, Dat rond gewelf, die warme medeplicht'ge, Die weldra gichelend is te bezicht'gen Bij olielampen door wijf en bijwijf. Vorige Volgende