Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Guillaume van der Graft Gedichten Ik weet dat ik weer moet gaan geloven Ik weet dat ik weer moet gaan geloven maar niet in de vogels die geven te hoog van de hemel op en niet in de vissen die knagen aan de wortels van de lente en niet in de mensen die delen de taal door zichzelf Ik weet dat ik weer moet gaan geloven maar wat en waarin en hoe niet in de kwikdamp van de sterren niet in de groeikramp van het jaar en niet in de gouden standaard van de woorden wellicht in het licht van morgen dat nu nog hurkt voor de sprong wellicht in een jaar van gratie oorsprong van woorden die nu nog niets doen omdat de bijpassende oren nog niet geboren zijn. Ik ben alluviaal Ik ben alluviaal langzaam ontsta ik uit water ik ben niet van erts en grind ik ben van wind en taal [pagina 21] [p. 21] halleluja, ik ben niet oud, ik ben geen vergeelde aflevering van het boek in zeven delen ik word nog dag en nacht geboren op grote schaal ik sta in deel acht alluviaal rivieren mogen hun bruiloft vieren de zee moge naakt en zwanger zijn het land moge langer dan cijfers duren ik ben de laatste van ons vieren en ik zal de eerste zijn. Sabbath de zon sprong als een zwemmer in het zeebekken van de nacht waar ik lag op de bodem tussen andere doden met mijn gezicht omhoog er is gezegd: als de zon zes keer in zee is gesprongen dan is de zevende keer het holst van de nacht zozeer met golven van licht doordrongen dat het heel duidelijk is zo kan het niet meer duren de duisternis komt voor steeds heter vuren [pagina 22] [p. 22] de ogen der doden staan blank en de oren der doden zijn vol water maar het licht van Jhaveh zal niet verlaten wat is begonnen door zijn hand de dode zee wordt land en de levenden lopen in de straten Horen wij nog bij elkaar? Horen wij nog bij elkaar? ben je mij niet vergeten? maar ik heb lelijk haar en ik wil telkens eten als ik mij uitkleed, ik heb een zandlichaam, ribben kiezel een weke buik, het is eb dat je daar niet van griezelt meestal weet ik ook niet hoe ik je moet bevaren naar een bloednieuw verschiet waar wij nog niet samen waren zijn wij wel samen geweest? ik lig op mijn eigen bodem als een oudwordend beest in huis bij bejaarde goden zij zorgen wel goed voor mij maar ik kan niet vergeten dat ik eens vrij ben geweest dat ik klanken opzei [pagina 23] [p. 23] dromende dat ik op weg was een mens te worden iets nieuws, iets dat woorden zegt en dat liefheeft met woorden horen wij nog bij elkaar taal van mijn taal of zijn de tweeklanken huid en haar verdwenen langs het noordeinde? gevaren om de noord langzaam warmte verliezend een golfstroom die nergens hoort kwelwater van de liefde Eigenlijk leef ik alleen in jouw armen eigenlijk leef ik alleen in jouw armen soms komen wij samen als een boom dan staan we geworteld in de grond onze monden twee helften van een appel wij voelen het gras van de nacht kinderlijk aan onze voeten wij moeten elkander bijten we zijn zo zacht en eigenlijk leven wij alleen zonder eigenschappen alleen maar als een vertakking van jij Vorige Volgende