| |
| |
| |
Pierre Kemp
Franse les in een korenveld
Ouverture
Een meisje met een boek. Goddelijk daarboven
de Zon om de Aarde, 't graan en haar te stoven.
Haar ogen heeft zij nu zo lief, zij vlijt
ze achter haar wimpers uit de tijd.
Naar 't dieppunt-hemelsblauw
vonkt leeuwerik zijn veren-sprongen.
Vereert hij dus zijn Zon? Heeft hij zijn vrouw
Wil 't meisje ook van Zon zijn? Slaap dempt wel haar stem.
Zij glimlacht hitteloom en weigert hem
Onder haar lokken heeft haar zin 't gezet
hier haar Zonnelied te zingen.
Moet zij zich voor de Almacht-Zon niet schamen?
Kunnen haar textielen de voorname
ombloeming van haar geest blijven dwingen?
De Zon kijkt maar alleen in haar, hier is geen man.
Zij nestelt zich ongekleed in 't dichtste van
de aren. Ongekleed is ook het Vuur
en al het goddelijke der Natuur.
Onbedekt het koren in zijn naakte halmen.
Zij eist de Zon en wil niet langer talmen.
Slaap, blijf weg! Boek, leg je aan mijn zij!
Zij schikt een ruizeling van aren
tot oogstkroon om haar haren
en neuriet van geluk er bij.
Na al die Zon-contacten met haar huid
is zij volwassen Zonnebruid.
Met de ogen wazig glimlacht zij en dicht:
| |
| |
| |
Zonnehymne
Kom over mij, mijn Zon! Sus met Uw goddelijk licht
en héél het ondergloeien van zijn verve
die plaag van de onrust in mijn diepste nerven!
Trouwer zijt Gij dan de soortgeurende
mannen, die de lof der vrouw zo gaarne zingen,
maar morgen weer voor een andere dan ik
en overmorgen met nog fleurender
lust, overmoediger zin en valsheids-schik
voor steeds andere zuster-zwervelingen.
De grootheid van een Vuur is soms zo goed.
't Is of ik plots gemeenzaam bidden moet.
Ben Je mijn God, ik tutoyeer Je! Kom
over mij! Beheer mij! Vlij Je om en om
mijn wederhelften, sluit geheel!
Aan twintig armen heb Je niet te veel.
Stoof als een echte God-en-guit
al de provincies van mijn huid,
ja daar en daar, even, neen, toef wat langer daar.
Wat doen Je grandioze Vingers het wonderbaar,
ook daar, en daar... juist daar lang-even maar!
Zij keert zich om, haar zonnehymne is uit.
Zij glimlacht of ze ontving. Meisje-schavuit
houdt zij de bladen van haar studieboek
nu in de schaduw van haar eigenzinnig haar,
gebroken, waar de Zon er vindt een luik.
| |
| |
| |
Wandeling
In de werkelijkheid is de muziek nooit zoek.
Ook ik aanbid de Zon en door het gaan
van mijn benen langs de zing-zang van het graan
breng ik Haar mijn hulde, maar ik ruik
een Frans parfum in dit heelal van aren.
Veelvoud van genot nu door 't veld te waren
met ergens in het luchtblauw paradijs:
het nieuwste reuk-poëem der Schone Stad Parijs.
Ik vraag mijn Zon, of ik mij niet vergis,
van deze geur in het verlaten land.
| |
Klacht van de zon
Opeens streelt de Zon met sterke hand
mijn arm en schrikt mijn héél aanbidden.
Zij flikkert fel: dat doet dit meisje expres!
Wie ligt nu ongekleed temidden
van de aren te leren aan een Franse les?
Rechtvaardige Zon, heeft zij niet eerst gedankt,
wijl Gij haar zo bevoorrecht hebt?
Dat wel, maar toen op vrouwenwijs Mij afgesnebd,
na al Mijn jubel rond haar beeld gerankt
en om de succulente spanning van haar huid,
die zo gewild haar grillen in zich sluit.
Is zij zo mooi en hard? Heeft het U niet vermoeid?
Mooi? Ik heb Mijn Goddelijkheid er om verfoeid,
dat Ik niet bij haar liggen kan in 't graan!
| |
| |
| |
Vervolg der wandeling
Ik word benieuwd. Willen Wij samen gaan?
Leergierig ben ik nog als steeds. Breng, Vader
Zon mij ongeduldige, haar spoedig nader.
Zij is dus zulk een superbe variëteit,
dat God de Zon Zelf er zo onder lijdt!
Waar is zij, die Gij Uw zoon zoudt tonen?
Stil... omzichtig, anders vervliegt de Schone.
Zij is toch niet van parfum alleen?
Kijk, Vader Zon, toch even
van mijn vingers en hun uitbundigheid,
verlangend naar een vrouwenspel van ja of neen.
Word ik nog ver door U verleid?
Fluister Mijn zoon. Weet, zij negeert
Mij soms en toch bevloei Ik haar overal.
Terwijl zij Mijn Scheppingsgeest der woorden leert,
weerstaat zij Mijn gloeiende overval
op haar knieholten, haar schouders en haar nek.
Was Ik als jij, Mijn zoon, niet Zon dus, Ik werd gek.
Zij noemt zich nu de Studie. Met haar kuiten
preluderend, trapt ze naar Mij met haar hakken
en hoor, ze begint ook nog te fluiten...
en zwijgt... zij vreest te kunnen zakken.
Luister nog even naar haar song!
Zij kan soms zo leuk werken met haar tong.
| |
| |
| |
Daar is ze dan!
Mijn stralingen grijpen haar al in de lenden.
Daar is ze dan! Zie, hoe zij ze geniet!
Van allen, die Mijn goddelijke grepen kenden
wist er niet éne ze zo tot lied
om te dichten in een vlam van melodie
en beeldde haar studie haar zo tot genie.
Hoe plagend-lief wuift ze weer met haar haar!
| |
Kennismaking
Wordt zij die koelte op haar rug gewaar?
Strakker kijkt ze in haar boek. Ziet er naast
haar eigen schaduw nog een. Onverbaasd
Er is geen wolk. Geen gerucht
van een ver onweer. Die schaduw dan?
Schone, ik kijk voor mijn plezier.
Wees maar niet bang, ik ben geen tovenaar
of spook ontstegen aan een aar.
Ik loop hier aan mijn les te denken.
zag ik je hier met de bladen wenken
juist aan de les, die ik ook moet weten
voor dat onpoëtische examen.
Ik ben de Schranderheid, noteer dit, concurrent!
Je lijkt me wel een vertrouwde vent.
Leg je maar naast mij, wij studeren samen.
| |
| |
| |
Studie
Over je schranderheid werd ik ingelicht.
Wie, als jij, met zulk een duivengezicht
de Zon plaagt en verzwakt door wat Zij leert,
is een genie, dat goddelijk studeert.
De Zon zei je dat voor, 't is niet van jou!
Moet ik er op zweren bij het blauw,
dat uit de Zon komt langs de halmen zakken?
Zeg dát woord niet. Angst wil me pakken!
Zakken, het duister punt bij elk examen!
Jij zweeft er wel om heen.
Vraag jij maar af, ik antwoord wel.
Zie Je Zon, hoe wij studeren samen?!
| |
Filosoferen van de zon
Vader Zon kijkt maar naar een aar.
Zij raakt en kust een andere, fluistert met haar.
Aren, stil! Stoort hun studie niet.
Zij zijn Mijn paar, al blijft Mijn verdriet
toch die man niet te wezen,
om samen met zulk kind één boek te lezen.
| |
| |
| |
Voortgezette studie
Ze is lang. Maar stil! Ik wil geen zes.
Vader Zon kijkt naar een tweede aar.
Zij raakt en kust een andere en stoeit met haar.
Heeft de Zon je zo al meer gezien?
Is dat een vraag, wanneer men Frans studeert?
Vader Zon kijkt naar een derde aar.
Zij raakt en kust een andere en schreit met haar
de tranen uit haar wezen.
Zij kunnen hun kus niet lezen
Heb je al meer je lessen zo geleerd?
Onthoud! Ik preek het nog maar één keer,
met het hele lichaam in de Zon studeer je meer!
Het expansieve Licht doet rijper letten
op 't stadig gisten van de taalfacetten
en al wat de sensitiefste Fransen schiepen,
terwijl zij waakten of schijnbaar sliepen:
muzieken van Debussy, Ravel, Machaut;
klankverwante tinten van Watteau,
verzen van Verlaine, Mallarmé en Ronsard
en al die meesters der fijne
sfeer van 't Frans, het Souvereine,
met wat mijn Zon hier in mij magazijnt
en naar Haar toets vergroot, verkleind.
| |
| |
| |
De vertederde zon
Zij slapen bij elkanders armen
in zulk een voorbeeldig uur
met Mijn belevendst Vuur.
De Aarde vloekt soms Mijn branden.
Dit paar glimlacht in zijn rust
onder Mijn stralen-met-de-teerste-guirlanden
de inwendige dialoog van hun grootse lust.
Ben ik dus toch een edele Vader,
sinds ik dit uitverkoren paar bracht nader?
Scheldenden op Mijn Scheppend Werk,
komt en ziet hoe Ik hier schiep,
terwijl dit paar in 't koren sliep,
een unie als géne op Aarde zo sterk!
| |
Droom en ontwaken
Ik heb dus op mijn rug gelegen
en jij hebt mij niet eens aangeraakt?
Alleen je mond heb ik in verzwegen
aanbidding vochtig gemaakt.
Ik zag je beginnen te dromen,
Iets grappigs was je aan 't overkomen
Ik vernam de ‘Mars der Examinatoren’.
Zij bliezen hem in een glorieus zwellen
heb ik een droomapplaus gewenkt,
| |
| |
toen is dat korps de weg terug gezwenkt.
Maar achter hen kwamen in hupse rijen
hun dochters nog vrij of die al vrijen.
Zij legden klaprozen en korenbloemen
waar... och, waarom zal ik dat noemen,
't Gebeurde met vrouwelijke smaak
Ik vond mijn bruidschap er niet om verzwakt.
Alleen de jongste streelde met een aar
over de bloemen en mijn haar.
Ik wist, terwijl zij langs mij gingen,
hoe zij benijdden. Schuchter werd hun zingen.
Zij zuchtten: wie zo in deze Zonne-show
studeert, is niet meer ongeklede vrouw
en genietend van Haar Leer
wordt haar meisjesnaakt de hoogste eer.
| |
Klacht om de mannelijke eenzaamheid
Wie ziet de man, die zo zijn Frans bewerkt?
Mannen, zo gaat het u, als gij hebt afgevraagd
en ge u in het onbegrijpbare Vuur
van Zon en vrouwenwezen hebt geplaagd
te midden van een kokende Natuur!
't Is de bekende vrouwenstank voor dank en geen
parfum der Schone Stad Parijs!
Een man gaat altijd dood alleen,
ook naast de vrouw, die modieuze staaf ijs,
zit hij alleen, ligt hij alleen! Ondankbaar nest
van Franse glorie vul aan dit met de rest!!!
| |
| |
Waarom zijn wij niet liever innig accoord,
mijn vriend, en danken wij elkaar
voor 't mooiste Frans door mensen ooit gehoord,
als een zo door de Zon bevoorrecht Paar?!
| |
Saluut
De dichter heeft nog nooit een vrouw vermoord
en zich nog niet verhangen in haar haar,
wat rest mij in mijn dichterlijk tijdverdrijf,
dan met een Saluut aan de Grote Vijf:
God, de Zon, de Aarde, de Sekse en het Frans
te besluiten deze meer dan dwaze rijmendans!!!
|
|