Willem Eges
Kerkgang
Wanneer ik zeg dat wij thuis met ons zessen waren is dit niet de volle waarheid, want Mek, die ik niet kan nalaten mee te tellen, was de huishoudster. Strikt genomen behoorde zij niet tot de onzen, maakte zelfs geen deel uit van onze familie, en toch was zij de spil waar alles om draaide. Zoals de cirkel één middelpunt heeft, zo had ons gezin één Mek. Maar ook uit een ander gezichtspunt bezien zagen wij haar als een uitzonderlijk wezen. Zij moet, voor zover ik mij haar herinner, zowat vierentwintig geweest zijn. Zij was klein van stuk en wat breed in de heupen. Haar manier van gaan was eigenaardig, omdat zij steeds op de tenen liep. Daardoor kon zij zich bijna geruisloos door het huis bewegen. Er was iets sluipends in haar gang. Die paste ook bij haar karaktereigenschappen. Zij luisterde graag aan deuren en loerde door sleutelgaten. Zij had een zeer materiële inslag en vond het daarom nodig te pas en te onpas prijzen te noemen. Morsten wij op het tafelkleed, dan placht zij te zeggen dat het zonde was van het pluche-van-tien-gulden. En hoe vaak zij bij het stoeien uitgeroepen heeft ‘denk om m'n japon-van-vijftien-gulden!’, weet ik niet. Wij vonden haar verschrikkelijk volwassen. Zij kon, meenden wij, over alles meepraten. Bovendien waren wij van haar alwetendheid overtuigd. Dat kwam omdat wij haar niet alleen als huishoudster, dienstbode en werkster kenden, maar ook als dame. Als huishoudster sneed zij brood en verdeelde het eten, als dienstbode deed zij de boodschappen, als werkster boende zij de trap en als dame ging zij naar de kerk en had zij haar portret laten maken. ‘Hier ben ik in 't gala’, legde zij uit, als zij de foto toonde. Zij stond er inderdaad uitgedost op. Zij keek quasi-vriendelijk. Haar grote hoed was rijkelijk van imitatie-kersen voorzien, zowel de rand als de bol. Haar gehandschoende handen rustten op een bamboehekje. Haar mantel, die hoog aan de hals gesloten was, had vele
knopen en belegsels. Achter haar prijkte een fantastisch