Maatstaf. Jaargang 3(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 880] [p. 880] J. Zitman [Gedichten] 3 Oktober Jeugdherinnering aan Leiden Zo ver geleund over het Galgewater dat het, kil nippend, mij bijna zal kussen, laat ik een nieuw papieren schip te water. Ondanks de romp van sommen en daartussen 't zeil van dictee wil het niet verder gaan dan 't oevervuil. Als ik mij weer zal bukken zie ik opeens een tweede wereld staan, waaraan de rimpelingen reeds gaan rukken: verbeefde poorters deinen over kaden waaruit een brokkelige geuzenvloot golvende tongen naar zijn boorden zuigt. Ginds voor de Waag wordt waterig gejuicht. De stadhuistoren waagt een eerste aubade aan vogels dalend om wat kruimels brood. [pagina 881] [p. 881] Start Bedachtzaam steunt een arm de ronde kin. Maar overal ziet men kraalogen speuren. De poten trillen dat het moet gebeuren. Het bruisend bloed gulpt de hartkamers in. Een vis? Een vogel? Waaierstaart èn vleugels. De zware kieuwen slaan hermetisch dicht. Reeds overwint hij brullend zijn gewicht, maar nog trekt men onzichtbaar aan de teugels. Dan geeft een vogelstem 't verlossend sein, vlaggen herhalen het: dit is het uur. Wuift er een groet in 't klokhuis van het brein? De aarde valt en als een duif zo puur nu volgt de vogel zijn beschreven lijn en spreidt de zilveren vleugels in 't azuur. Vorige Volgende