Maatstaf. Jaargang 3(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 656] [p. 656] Pierre Kemp Gedichten Zomermorgen Lila voormiddagmist, ruiten van een bus, rose zon, een jonge vrouw. Zij kijkt overal naar buiten en overal is het loom en lauw. De chauffeur heeft zij het al verteld. Hij kijkt zo on-ontroerd, want haar borsten worden zonder extra-geld tot aan haar halte mee vervoerd. Vergrijzende zon Ik trek dat kleed van veren weer aan en pauw wat langs de zilveren pilaren. Ik zie de Zon aan de hemel staan met enkele grijze haren. Al is het tussen mij en de Zon soms niet goed, als meer tussen oude heren, dat kan ik toch niet zien. Ik moet mijn ogen er van keren. Scheepje cadeau Ik kreeg van een kind een scheepje cadeau, maar dan moest het ook varen in een kom of over mijn bureau, door wateren of over houten baren. Ik ben dat scheepje nu zo genegen. In havens van boeken leggen wij aan, want ik heb het van dat kind gekregen, om het zo te verstaan. En het mag no oit vergaan. [pagina 657] [p. 657] Van de ingestapte dichter Ik ben in dat meisje beginnen te lopen. De winkels schuiven voorbij. Hoe kan ik mij uit dit meisje kopen? Winkelen is niets voor mij. Hoe kwam ik bij haar binnen en werd ik een stap in haar stap? Ik durf er niet over te zinnen: mijn staat van nu is geen grap. De ruiten van haar ogen, als ik die eens sloeg stuk? Zij heeft mij nog niet bedrogen en leeft om mij een geluk, mij lijkend zo moeilijk te vinden in twee andere benen en leest. Nog nooit ben ik in een hinde zo hertelijk-genoeglijk geweest. Schone gang Twee witte vogels lopen achteruit en dat zonder problemen. Nu zie ik twee meisjesvoetjes uit een rokje de harp der bestrating nemen. Ik heb een jonge mond gekend, waarbij ik altijd aan duiven dacht. Is die verhuisd onverwacht naar die voetjes en heeft hij zich daar goed gewend? Waarom vloeit nu muziek uit de stenen? Is er om de Lente nadruk van de tenen? Ik vraag niets meer. Deze muziek neem ik aan als symbool van de kunst van het schone gaan. [pagina 658] [p. 658] Vlees-schap Van middernacht tot middernacht ben ik weer vier en twintig uren vlees. Niet dat ik iets anders heb verwacht of dat ik er over heb nagedacht, tenminste een etmaal in de droom te wezen beuk of kastanjeboom. Neus-herinneringen Daar zijn weer de Maas en de Waal, de paarse schaduwen van de huizen, de herinneringen van mijn neus en blauwe pruimen naast zwarte kersen in reuzen van gele teilen op rode plavuizen. Gisteravond was er ook nog de reuk van een oud spel kaarten. Toen kwam mij het bed te na. Ik las nog even in Homerus en bij het stout verhaal van zijn helden met heet-geslepen zwaarden at ik kruisbessenvla. Zo heb ik hem altijd het best begrepen. Mondballet Ik vertel met de koffieboon in mijn mond. Onder het verhemelte-gewelf en op de loper van mijn tong wordt zij een gezond bruin meisje met twee helften hard, warm en jong. Haar dans kan nu beginnen, maar eer ik er vragend om lach: hoe kun je het toch verzinnen? valt zij uit haar vlag en ruik ik haar buik. Vorige Volgende