veel kleine en kleinere kampen onderverdeeld. Want Vlamingen als ze waren, door geboorte en wezen, was het niet enkel het onderwijs in het Frans dat ze van hun volk vervreemdde, het was de geest waarin dit onderwijs gegeven werd. Zonder gevaar te lopen van misbegrepen of afgekeurd te worden, mogen we, terugblikkend, het onderwijs in die reeds verre jaren globaal uitgedrukt een klasse- of standenonderwijs noemen. Immers, een verplicht onderwijs voor allen bestond nog niet, en er is niet veel logika toe nodig om vast te stellen, dat studiën aan college of hogeschool de maatschappelijke stand van de student meestal bepaalde.
Bij de Nederlandsschrijvende Vlamingen deed zich een even pijnlijke situatie voor als bij de Fransschrijvende Vlamingen. Aan de ene zijde schoolden ze saam in een tactisch bezadigd of in een verbitterd flamingantisme; aan de andere zijde bevonden zich de z.g. déracinés, dat waren zij die ‘op hun Vlaamse tong, op hun Vlaamse denkgewoonte, een Latijnse cultuur geënt droegen waardoor ze’, zoals Karel van de Woestijne het uitdrukte, ‘weifelende dubbel-naturen werden’.
Het mag verbazing wekken, dat de naam en de figuur van een politicus als Edward Anseele in een betoog over een dichter betrokken wordt en men kan zich afvragen met welke bedoelingen dit geschiedt. Ik hoop die vraag in het kort te beantwoorden. In het hier behandelde geval interesseert me geenszins het is gelijk welke politieke gezindheid; ik stel een biologisch, een phaenomenaal geval vast. Anseele wekte een weerklank als hij zich in zijn bar en kruimig Gents dialect tot het volk richtte; hij trof de aloude, gekneusde ziel van de arbeidersstand en dit wonder geschiedde niet zozeer door middel van een hoopgevend of veel belovend politiek programma; het wonder geschiedde door middel van de taal, door haar klank en haar rhythmus, die de levensbewogenheid activeert, intensificeert in de mens die in bepaalde omstandigheden zijn moedertaal hoort spreken, kloek en gedurfd, van uit een gewetensvolle oprechtheid.
Geen Vlaams dichter was zo anecdotisch aangelegd, zo rhetorisch van gebaar als Emile Verhaeren; geen verhief zo luid zijn stem; doch geen bezat de flair om zoals hij