Maatstaf. Jaargang 3(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 634] [p. 634] Hans Warren [Gedichten] In memoriam voor Lieselotte Schwarz Water en dood waarom samen regen en dood nooit eindigend zacht herfstwassen van stof van pijn der wereldsteden van herinneringen diep in verre droge landen hoe leefde je fel op de sierlijke spiralen van de misdaad onverwoestbaar hart als een pantservuist bloed als liederen vuur. Verstilde bladeren blind parknajaar onder uw hatelijke geur en schrille vogels vernerft dit lichaam onrechtvaardig jong gekruisigd op het bloedhout van de wet. Gretige kogels kiemden met dove wellust in je buik en op de jubelende straten lag je opnieuw gepaard met aarde het wonder in je ogen. - Hier is je kleine dochter ontstolen aan het bloed Arezki Hocini. [pagina 635] [p. 635] Op die ogen Op die ogen stond geen straf ik loop door tunnels rotte blaren naar 't licht van een bevroren stad hoog op het fort blazen klaroenen de doden uit de winterzon de vogels uit de natte takken het licht een bruidssluier verguld hangt langs de nesten mistletoe vergeten op het mistig gras. Op die ogen stond geen straf ze vonken als verloren stenen tussen het dorre blad en tussen de hertensporen van mijn nacht. Op die armen stond geen straf vol met hun muzikaal gebaren openend naar een tuin van thijm mijn haren stromen van de dauw daar van de rust daar aan je borst. En op dat lichaam stond geen straf het had de kleur van vallend blad de veerkracht van de varenstelen; verblind door tranen door de hemel waad ik door tunnels en klaroenen van vocht van blij versplinterd koper de stad toe waar je ligt bevroren in de damasten groeve van je bed en ik boet met rozenkransen ogen. [pagina 636] [p. 636] Onteigening Om wie ik liefheb heb ik mij onteigend en strekte ik mij tot een stille straat waardoor je eerst verkennend loopt te pronken en later lachend met je liefste gaat. Om wie ik liefheb werd ik als een stad vol warme huizen, toegedekt met dekens van mist en uitgerold verkeersgeruis je kamt je haar aan mijn verlichte vensters. Om wie ik liefheb geur ik als een vrouw die wit van bloemen uit haar bruidsgraf rijst en zwart van bloed dwaalt onder de lantarens tot echo van haar roep de weerhaan wekt. Om wie ik liefheb heb ik mij onteigend brak ik de huizen en de goden af en branden bloed en tranen als salpeter de argusogen dicht waarmee ik spied. Om wie ik liefheb heb ik niet meer lief om wie ik liefheb tast ik nu, een blinde de wolken af en zweeg ik als een zwaan tot dit moment van wanhoop en van afstand. Om wie ik liefheb is dit al zo veel dat ik mezelf adieu wuif met een glimlach terwijl een hart een hart als klokken bonst tegen een hemel zonder sprank geloof. [pagina 637] [p. 637] Winternachten Alleen de nacht is ons gebleven: temidden van een kristalliserend heelal twee schelpen aan tropische kust twee warme hazen in een leger. We zijn blind en grijs overdag maar in de winternachten hebben we ogen vol gloed en een huid als een pas gepolijste duivel. We liggen in elkaar gevlochten een bronzen monogram op 't laken; buiten gillen treinen naar bevroren steilten en vallen huizen krakend uiteen. Maar wij trokken ons terug in de verborgen tunnels van het bloed en op ons lichaam bloeien de milde weiden van het paradijs. [pagina 638] [p. 638] Saïd Vluchtig met armen vluchtig als getatoueerde meisjes als een hart met kruislings mes en pijl, droppend van bloed. Haar, mos van nachtelijke steppen bitter doordrenkt met regen, ogen dieper dan mediterrane zonnen schroeiend gaten in elke sluier, in elke handpalm die afwerend nog doven wil; aluinen huid van de schouderaccolade neerwaarts ruw overklauwd met faunebeten, vossesporen, littekens harsig als de wind in 't land van Nepal, voeten, duikelaarsvoeten, zwaar, maar rennend de herfst uit in een wervelstorm van bladeren. Vorige Volgende