[In het jaar 1922 onderhield Slauerhoff een drukke correspondentie met Roel Houwink. De vrienden namen kennis van elkaars werk en gaven uiting aan hun kritische bewondering daarvoor. Reeds in februari van dat jaar deed Slauerhoff Roel Houwink een dictaatcahier met gedichten toekomen, deels gekopieerd door een toenmalige vriendin, deels in eigen handschrift. Nog in dezelfde maand schreef Houwink hieruit het grootste gedeelte over in een ander cahier, met de bedoeling deze keuze ter kennismaking voor te leggen aan Marsman. Beide cahiers zijn bewaard gebleven. Dat van Slauerhoff bleek na diens dood in het bezit te zijn van Constant van Wessem; het miste echter een aantal bladen, die er kennelijk door de dichter zelf uit waren verwijderd. Het andere is eerst onlangs door Roel Houwink teruggevonden; deze was zo vriendelijk het te onzer beschikking te stellen. De zevenentwintig gedichten die dit cahier bevat, voor een deel door Slauerhoff herzien en aangevuld met varianten, blijken alle te zijn opgenomen in de Verzamelde Werken, zij het soms in een andere lezing, met uitzondering evenwel van het curieuze gedicht dat wij thans publiceren. Naar onderwerp sluit dit aan bij De vriendinnen, De prinsessen en andere lesbische gedichten, die uit dezelfde tijd dateren. - K. Lekkerkerker]