| |
| |
| |
Louis-Paul Boon
Verbijsterende wereld
V
Drie knapen
Zij waren nog steeds samen in het station Saint-Charles te Marseille. Zij zaten er op een bank in de wachtzaal. Jean Voisin was totaal uitgeput. Pierrot worstelde wanhopig tegen een moedwillige traan. En Ben Mahomed Bouchaib sliep, zijn mond open en al zijn glimlachende witte tanden bloot. Een geschikt ogenblik voor de politie om handelend op te treden. Ben Mahomed glimlachte nog steeds toen men hem wakker maakte. En vreemd was het om aan te zien, hoe de vermoeide trek der beide anderen weer iets individueels kreeg. Zij waren precies een beetje op elkaar begonnen te gelijken: er waren woorden, gebaren en trekken geweest, die ze de laatste dagen gemeen hadden gekregen. Maar toen de politie er was viel deze gelijkenis weg. Het gelaat van Pierrot sprak verbittering uit, dat van Jean Voisin integendeel meer vrees.
En inderdaad, de vrees had steeds bij Jean Voisin overheerst. Zij was een deel van zijn wezen geworden. Kon hij zich een dag voorstellen, een enkele maar, waarin deze vrees hem niet beslopen had?... beslopen gelijk een wild dier en toch onzichtbaar dier, gelijk een ritselend en toch niet vast te grijpen spook. In de tijd dat hij nog een baby was - gek toch dat alle mensen eerst baby moeten zijn, deze politieman, hijzelf, en ook Ben Mahomed en de rest, en er dan geen verschil tussen hen valt waar te nemen! Of toch maar een heel klein verschil. Bijvoorbeeld dit: toen hij nog een baby was maakte zijn moeder een scène, schreeuwde zij wilde woorden, sloeg zij hard de deur van de woonwagen achter zich dicht, en haastte zich het houten trapje af. Misschien was dit alles maar comedie van haar, misschien was het haar integendeel heilige ernst.
Niemand weet ooit van de anderen of zij comedie spelen, dan wel of het hun heilige ernst is. Trouwens, weet men het eigenlijk wel van zichzelf? In elk geval, zij wist waarheen.
| |
| |
Zij koppelde haar leven aan dat van een andere foorman, deze van het marionnettentheater. Zij was de ene foorwagen ontvlucht om de andere te kunnen opzoeken. En misschien kwam zij achteraf tot de vaststelling dat men al die foorwagens en al die mannen in een zak mag stoppen, hen schudden, en dat er toch weer een foorwagen en een man zal bovenkomen. Maar voor Jean Voisin zelf? Zou er wel altijd een vader voor hem uitkomen? Zou hij net hetzelfde hebben beleefd in deze of in gindse wagen? Een misdadige vraag. Vragen waarop geen antwoord is te geven zouden eigenlijk door de wet verboden moeten worden. Voor de vrouw was de wagen een wagen, voor het kind was de wagen integendeel een hel. De man van de marionnetten sloeg hem, stampte hem, schopte hem. Soms drumde hij hem met een stoel in een hoek, en dan stompte hij hem met een der pikkels steeds tussen de ribben. Soms stak hij een hand in een sloef en dan sloeg hij hem met de rubberen zool tegen het hoofd. De man van de marionnetten vertoonde, zeer tot vermaak van het publiek, het spel van Janklaes: Janklaes klopt elkeen dood, tot de dood hem doodklopt. Maar bij iedere nieuwe vertoning kunnen de marionnetten het spel herbeginnen. Zij hebben een houten kop en een hart van vodden. Het hart van Jean Voisin integendeel wipte in buitengewone vrees steeds heen en weer, nu eens sprong het hem in de keel zodat hij braken moest, dan weer schoot het hem in de onderbuik zodat hij buiten de foorwagen neerhurken moest. Als Jean Voisin klop kreeg had hij alleen zijn moeder tot publiek. Zij was zeer onverschillig voor dergelijke vertoningen: zij voelde zijn pijnen niet, zij kende ook zijn angsten niet. En daarbij, misschien had zij ook een kop van hout gekregen en een hart van vodden.
Toen was het dat Jean Voisin eindelijk stil en zwijgend de foorwagen verliet. Hij was veertien jaar, bezat geen enkele cent, droeg een gelapte broek en had zich nog in geen weken gewassen. Zo stond hij op de grote weg te Grenoble en wachtte uren lang, tot eindelijk een der vele auto's hem meenam en naar Marseille bracht. Hij doolde er rond in de stad en ontmoette Pierrot.
En wat moet er over Pierrot gezegd? Jean Voisin vertelde
| |
| |
alles over de rubberen zool en de stoelpikkel - kijk hier eens, onder mijn hemd! - maar Pierrot antwoordde weinig. De angst deed Jean Voisins hart heen en weer wippen, soms tot op het puntje van zijn tong. Maar verbittering had bij Pierrot de tong integendeel vastgesnoerd. Misschien waren zijn feesten van angst en pijn nog luisterrijker geweest, maar hij was een zwijgzaam, een stil en teruggetrokken ventje geworden.
En Jean Voisin hoorde met verbazing dat zijn theorie over de baby's hier in duigen viel: niet iedereen begint zijn leven als baby: Pierrot begon het zijne als een vrucht der zonde. En bovendien woonde zijn moeder in, bij aangenomen ouders. Of: de geschiedenis herhaalt zich soms wel. Een vreemde situatie. En vooral verwarrend, vooral beschamend, als men ergens op school uitleg moet beginnen te geven. Pierrot kreeg een zwijgzaam karakter. En dan, ouders verlangen steeds iets. Maar aangenomen ouders verlangen naar iets, zij eisen iets. Zij eisen elke dag iets anders en iets meer. En de vrucht der zonde heeft deze eisen in te willigen. Pierrot verdween, doch liet een briefje achter: ik vertrek naar een onbekend land. Stom van hem, maar à là.
En zo zwierven zij beiden rond in Marseille op zoek naar een schip. Zij waren geen vagebonden, zij waren slechts op zoek naar wat zon, wat vreugde, wat geluk. Niemand kan hen dat kwalijk nemen. En tenslotte botsten zij op Ben Mahomed en de rest, die zestien jaar was. Over hem valt het minst te vertellen, alhoewel hij het meest beleefde; zo gaat dat. Ben Mahomed kwam uit Marokko, waar hij zich tussen een contingent koloniale troepen had gemengd, op het schip was geraakt, en er zich in een luchtpijp had kunnen versteken. Ook hij droomde van een gelukkiger wereld: Europa. De beide anderen droomden van een zonniger wereld: Marokko. Toen moest Ben Mahomed om deze wederzijdse vergissing glimlachen, een brede glimlach met al zijn witte tanden bloot. En toen was het ook, dat de politie handelend optrad.
Wat daarna gebeurde werd niet medegedeeld, maar Jean Voisin zal wel teruggekeerd zijn naar de marionnetten met hun houten kop en hun hart van vodden, naar de stoelpikkel
| |
| |
en de rubberzooi. En Pierrot ook al, zwijgend en verbitterd, naar elke onmogelijke eis. Waar Ben Mahomed is heengegaan heeft geen belang. Hij was trouwens maar een Marokkaan.
Dit is het verhaal van de drie knapen, op zoek naar het geluk. Een verhaal zonder de minste zin. En vooral, zonder een moraal.
| |
VI
Donkere kamer
In ons aller hart is een donkere kamer. Een ongebruikt hokje waarin niets is, dan alleen van de ene hoek naar de andere wat ragfijne spinnekopnetten.
Vroeger wist ik niet eens, dat er zo een kamer bestond. Ja, eigenlijk wist ik zeer weinig over alles wat in de mens, verborgen, onbekend, in het duister leeft en wroet. Ik hoef mij daarvoor niet te schamen, want de meesten rondom mij zijn al niet veel wijzer. Sommigen onder mijn vrienden hebben naam, zij zijn bekend in de wereld van kunst en kultuur, zij hebben menig dik boekdeel geschreven, en beroemen er zich op een en ander te hebben gezien en gehoord. Maar nog niet zo heel lang geleden ontdekte ik iets, dat zij toch niet wisten: het bestaan der donkere kamer. Ik vraag mij nu af, of de mens niet een huis is, waarvan de meeste kamers nog steeds onbetreden zijn? Om op deze weg echter nieuwe ontdekkingen te doen moet men zich helemaal onthouden, van vele geleerde of kunstzinnige geschriften te doorpluizen. Men zal daarin niets vinden, dat ons nader brengt tot deze donkere kamers. Neen, alleen de dagbladen - deze polypen, die hun vangarmen uitstrekken naar alles wat ongewoon lijkt - bestrijken soms de deur ener kamer die nog nooit werd geopend. Ik zal u zo dadelijk aantonen hoe de bladen mij op het spoor hebben gebracht. Maar ondertussen is mij weer een nevengedachte beginnen te kwellen: ik vraag mij af, of in komende tijden - als weer een nieuwe en andere bescha- | |
| |
ving ergens op deze wereld zal beginnen te bloeien - men onder het puin onzer tegenwoordige steden niet zorgvuldig elk oud dagblad zal te voorschijn halen? Misschien zal men elk wetenschappelijk betoog, elke chemische formule, elke plantekening voor een auto, een vliegtuig, een rakettuig, als een waardeloze prul terzijde werpen. En misschien zal men elk oud dagblad zorgvuldig te voorschijn halen. Ja, misschien zal men sommige dagbladknipsels vertalen, onderzoeken, omstrijden, en ze toeschrijven aan een ‘onbekende meester der XXste eeuw’. Wie weet dat alles?
En ik denk nu vooral aan een knipsel der laatste dagen. Een vreemde geschiedenis, waarin er eveneens sprake is van een donkere kamer. En gek genoeg, nog maar pas zag dit nieuwtje het licht, of men pakte uit met een ander verhaal, haast volkomen identiek, doch dat nu op een heel andere plaats in deze wereld was voorgevallen. Ik bedoel namelijk de geschiedenis der gezusters Irma en Estelle B... die respectievelijk in 1865 en 1870 werden geboren. Estelle werd sinds de eerste wereldoorlog niet meer gezien. Als er bezoek kwam - maar hoe dikwijls gebeurde dit? - vertelde Irma dat haar zuster mensenschuw was geworden, en niet graag had dat men haar nog stoorde. Zoiets is mogelijk. Het is weliswaar zonderling, maar toch mogelijk. Maar enkele dagen geleden viel de thans 87-jarige Irma nogal ongelukkig van de trappen, met het gevolg dat zij dezelfde dag aan de opgelopen verwondingen bezweek. Familieleden, die het nu lege huis doorzochten, vonden echter in een kleine ruimte van de kelder de 82-jarige Estelle. Zij was ‘mensenschuw’ geworden toen zij 44 jaar was, en nu vond men haar terug in de kelder toen zij er 82 was geworden. Zij was enkel gekleed in een pull-over, maar overdekt met allerlei ongedierte. Zo is men nooit naakt. Ofwel draagt men kleren, ofwel komt allerlei ongedierte ons bedekken. Bijna veertig jaar lang had zij daar in die kelder geleefd, met alleen die pull-over, en met daarbij ook een stoel. Het is vreemd, maar hebt ge er reeds op gelet hoe ook in ietwat vreemde verhalen, en ook op vele vreemde surrealistische schilderijen, een stoel voorkomt? Geen tafel, geen bed, geen onderkleren. Alleen een pull-over, en de rest een kleed van ongedierte. En alleen een stoel waarop men
| |
| |
neerzit - veertig jaar lang neerzit - en lange gesprekken met zichzelf voert. Het is jammer dat Estelle geen dagboek bijhield, om deze gesprekken te noteren, die zij met zichzelf beeft gehad. En mag ik ook nog een bijkomstigheid mededelen, waarop ook de bladen hebben gewezen? Namelijk, dat de rest van het tamelijk grote huis goed ingericht en onderhouden was, en ook dat Irma overal als zeer deftig stond aangeschreven. En ik denk onwillekeurig aan de mens zelf: de mens een tamelijk groot huis, dat goed ingericht en onderhouden is, en overal als zeer deftig staat aangeschreven, maar met ergens een donkere kamer waarin men veertig jaar lang op een stoel neerzit en lange gesprekken met zichzelf voert, terwijl een kleed van ongedierte de naaktheid komt bedekken.
En kijk, plots heb ik dat bericht aangestreept, of de bladen brengen mij reeds iets in dezelfde aard. Het was nu in de Somerset Street te Bristol. Men hoorde er een ongewoon lawaai in de woning van de 84-jarige Miss Louise Tucher - en vergelijk de ouderdom van Miss Louise met deze van Juffrouw Irma! - die de aandacht op zich vestigde door flessen en geldstukken door het raam in de tuin te werpen. Toen men het huis binnendrong vond men er de oude dame buiten adem in een hoek, terwijl een man zijn naaktheid trachtte te verbergen onder een baard van meer dan een meter lengte. En vergelijk nu ook nog deze man, die een kleed droeg van haren, aan de vrouw die een kleed droeg van ongedierte! Maar in tegenstelling met het deftige burgerhuis uit het eerste verhaal, bevond zich deze woning in een staat van weerzinwekkende vuilheid. De smerige gordijnen hingen aan flarden terwijl allerhande vogels in de donkere kamers vrij rondfladderden. De rest is helemaal identiek. Buren kwamen nu getuigen, dat in deze woning vroeger een jonge man had verbleven, die echter spoorloos was verdwenen nadat hij de school had verlaten. Niemand zag hem nog ooit terug. Jarenlang bleef Miss Tucher met haar drie zusters in deze woning, doch de zusters stierven in de loop der jaren en miss Louise bleef tenslotte alleen achter. Alleen... met de student, die 25 jaar geleden spoorloos verdwenen was geraakt.
| |
| |
Zo heeft hij 25 jaar in de donkere kamers van dat huis geleefd, naakt, met een baard die een meter lang was geworden, met haar dat tot op zijn midden reikte, en tussen allerhande vogels die her en der rondkwetterden. En over die vogels gesproken, de bladen besloten hun bericht met de mededeling, dat deze vogels onder de hoede der vereniging voor dierenbescherming werden geplaatst. Maar ik heb het niet daarover. Ik weet wel, dat men het bekijken moet van de zijde waarop ook de doorsneedagbladlezer de dingen bekijkt: hij wil een happy-end dat hem tevreden stelt. En als hij dus weet, dat Miss Tucher en de man met de baard naar een hospitaal werden overgebracht, en dat bovendien de vogels onder de hoede der vereniging voor dierenbescherming worden geplaatst, is alles dik in orde.
Doch ik heb het niet over de vogels, ik heb het over de kamer zelf. Over die lege donkere kamer, waarin wij dertig, veertig jaar lang hokken, en eenzame gesprekken met onszelf voeren, waarin wij op een stoel zitten en er niets anders gebeurt dan het groeien van onze baard. Ik heb deze beide berichten uitgeknipt. En als ik mijn vrienden ondervraag over dit alles, dan zijn zij ook het antwoord schuldig.
| |
VII
Bittere rijst
Het is vanzelfsprekend een Italiaanse film, maar hij speelt zich af in Parijs; trouwens het doet er niet toe. Het kon net evengoed een Amerikaanse film zijn, die zich afspeelt in Berlijn. Welk belang heeft het nog, daarin onderscheid te willen maken? Ik bedoel er alleen mee dat, toevallig, de beide heldinnen Italiaanse meisjes waren. De ene heette Eva Asserbi, en de andere Vitale Gori. Zij waren vanzelfsprekend zeer mooi. Reclame- en filmmeisjes hebben daar grondige verplichtingen toe. Immers, het meisje met de steenpuist naast de neus kan geen film genieten als de heldin niet mooi is om bij dood te vallen. Eva en Vitale waren net dàt, wat
| |
| |
het publiek eist: geen enkel spoor van een steenpuist, maar in hun ogen een mes dat u de adem afsnijdt.
Naast hen treedt ook nog een medespeler op. Hij wordt niet genoemd. Hij zal steeds de ganse film door onbekend blijven. En dat moet ook zo: hij is immers een industrieel. Een industrieel uit Rome. Maar de stad heeft geen belang. De naamloze geldschieter komt en gaat, en bezit dàt, wat de cultuurdrager ontbreekt. De dichter, de denker, de wijsgeer... zij hebben in hun hart de vlam, om hun hoofd het aureool, in hun hand de lamp, zij wijzen de weg aan. Niemand volgt die weg. Elkeen drumt om de industrieel heen, die het geld bezit. De denkers en de dichters zijn mannen van naam, maar de geldschieter blijft steeds onbekend. Daarin ligt juist het drama van Eva Asserbi en Vitale Gori. Beiden zijn zij wondermooie vazen, die nu een inhoud moet worden geschonken. Want alhoewel wij nu slechts vazen gebruiken, alleen om daar te staan en mooi te zijn, was het oorspronkelijk de bedoeling dat zij tot iets zouden dienen. Wij zijn dat vergeten, maar de vaas zelf herinnert het zich nog vaag. De vaas zelf bezit nog steeds de drang, van een inhoud te worden voorzien.
In werkelijkheid hadden Eva en Vitale nu tot de dichters en de denkers te gaan, tot de wijsgeren en de mannen van wetenschap en kennis. Dezen moesten hen het ontbrekende bezorgen. Elaas, de cultuurdrager, de inhoudschenker, heeft geen waarde. Het is te zeggen geen geldelijke waarde. Alleen de geldschieter bezit deze. Het spijt me, dat dit steeds minder aan een film gaat gelijken, en steeds meer aan een roman van L.P. Boon, uit de tijd dat hij nog een miserabelist was. Een verkeerde zienswijze vanzelfsprekend, want de geldschieter is niet misdadiger, maar slachtoffer. Zo is het nu eenmaal, dat de ene zich voordoet als een cultuurdrager zonder geld, en de andere als een geldschieter zonder cultuur. Beiden treft hierin geen schuld. Beiden zouden het mensen van goede wil kunnen zijn, bouwend aan de toren van Babel. Elaas - zoals men weet - spreken zij een andere taal. De denkers, de dichters en de bouwers weten ongeveer hoe de toren worden moet. Toch is het de geldschieter die hen zegt wat ze te doen hebben.
| |
| |
Doch keren wij terug tot onze beide adembenemende vazen, Eva en Vitale. Zij staan daar en zijn mooi, zij zijn, tot dusverre, het bestgeslaagde product dat ooit door de mens vervaardigd werd. Doch, hoe moet het nu met hen? Bezie het toch eens van de zijde der vazen zelf. Zij staan daar en weten niet waarom of waarover. Zij verlangen iets te doen, iets mede te delen, iets te ontvangen. Zij ontvangen elaas slechts datgene wat de geldschieter in overvloed bezit. Doch zie, daardoor verandert alleen hun uitwendigheid. Zij worden er slechts mooier en begerenswaardiger door. Maar nog steeds is er niet de minste inhoud. Nog steeds is de vaas hol en leeg. Nog steeds is alles Niets. En ten einde raad neemt de industrieel hen mede naar Parijs. Zij ontmoeten er niet Einstein, Miller, Picasso, le Corbusier. Zij ontmoeten er Niets. Binnen in hen is slechts de leegheid en de nutteloosheid der adembenemende mooie vaas. Om hen heen is de nog ontstellender leegte van een heelal, waarin de Babeltoren niet volbouwd raakte.
Zelfs waar hij hen in de meest luxueuze hotels van Parijs heeft gebracht, met alle voorstelbare comfort - badkamer, telefoon, televisie - pijpt de leegheid hen nog steeds aan. Hij heeft hen hier heengebracht, maar ziet hen heel zelden. En dat is ook begrijpelijk. Hij ziet hen alleen aan de maaltijden. Het ogenblik waarin er te kauwen valt, is het enige ogenblik waarin hij werkelijk van tel is. Het is de enige werkelijke inhoud die hij op bevel kan laten aanrukken: koude kalkoenen met sla, kreeft met dansende vlammetjes er omheen. Hij heeft niets in het hart, niets in de hersenen. Na een paar dagen moet hij zelfs vaststellen, dat ze ook al aan die maaltijden ontbreken. Hij verlaat de eetzaal en klopt aan hun kamer aan. Zij openen niet. Hij brengt er een meid bij te pas, die met haar reservesleutel de deur opent: hij vindt Eva Asserbi en Vitale Gori in de badkamer. Zij zijn buiten bewustzijn door een overdadig gebruik van verdovende middelen. En om het ding te noemen, dat de ontbrekende inhoud dan maar vervangen moest: het was encodale, iets op basis van heroïne en morphine: de enige droom die men zich dus met geld aanschaffen kan.
Doch nu wordt het wat ingewikkelder. Tot nog toe was
| |
| |
deze film nogal eenvoudig van structuur. Maar er daagt een moeilijkheid op: de bijgeroepen geneesheer ontdekte dat het encodale was, maar de nietbijgeroepen politie ontdekte... dat de meisjes zelf een grote hoeveelheid encodale Parijs hadden binnengesmokkeld. En wat betekent dit nu? Dat zij niet alleen het hun aangeboden geld wensten op te maken - wat tenslotte logisch was - doch dat zij op hun beurt industriëlen waren geworden, geldschieters, makelaars, smokkelaars. Eva ontwaakte het eerst uit haar verdoving, en als de bliksem was zij weer naar Milaan, om twee dagen daarna met een nieuwe voorraad encodale in het hotel aan te komen.
Hiermee naderen we het einde. Alleen moet nog even de nadruk gelegd worden op een paar uitlatingen die naderhand in de bladen verschenen. Men schreef onder andere: gelukkig kon de politie tijdig ingrijpen! Als dit niet naar onwetendheid riekt, zou ik het eerder Goebbels-propaganda noemen. Want ik kijk om mij heen en weet dat de politie helemaal niet tijdig heeft ingegrepen. Nog steeds is er geen inhoud geschonken geweest. Nog steeds moeten allen die aan de toren van Babel werken naar de onwetende geldschieter luisteren. Nog steeds staan de vazen daar, adembenemend mooi, maar ledig.
En nog iets, het zeer ongewone happy-end van deze film: ondanks hun protest werden Eva en Vitale onder aanhoudingsmandaat geplaatst. Ik kan het mij voorstellen, dat zij protest hebben aangetekend! Want waarom zij wèl, en anderen niet? Waarom zijzelf, de ledige vazen... en niet al dezen, die hen niet de minste inhoud wisten te schenken? Waarom Eva en Vitale, en niet de kerk, niet de staat... niet deze ganse samenleving, die slechts geld en geen cultuur bezit? En naar encodale moet grijpen, als men bij ongeluk de grijnzende leegte heeft aangestaard.
| |
| |
| |
VIII
Terwijl Rome brandt
Ik weet nog steeds niet wie van beiden de belangrijkste is, Karl Nagelli of Maurice Caramel. Voor de meesten is het vanzelfsprekend Nagelli, gezien hij een der belangrijkste internationale aftroggelaars was, en Maurice Caramel slechts als zijn medeplichtige ten tonele verscheen. Doch de rang die men ons toekent, de onderscheidingen waarmee men ons vereert, en zelfs de sport der ladder waarop wij zijn geklommen, hebben slechts een fictieve betekenis. Voor mij is de meest typische ook de meest belangrijke. Wie van beiden echter Karl Nagelli of Maurice Caramel, is het wezen dat deze tijd het scherpst kenmerkt?
Karl was de sluwste. Hij was een Zwitser, doch werd in zijn land zes maal veroordeeld en tenslotte over de grens gezet. Een geluk dat er grenzen zijn. Net zoals de tuinman een steen over de haag werpt, werd ook Karl over de haag geworpen. Te Marseille stichtte hij verscheidene maatschappijen die slechts in de verbeelding der argelozen bestonden, en dreef er nog meer en nog andere oneerlijke zaken. In deze wereld kan alleen de handigste overwinnen. Ondanks alles bleek Karl nog niet opgewassen voor zijn taak, want midden in zijn enorme bedriegerijen werd hij bij de bok gezet door een nog geraffineerder bedrieger. Het doet mij glimlachen, om de schone les die daaruit te putten valt. Ik kan er echter rustig een les uit puren, omdat ik tenslotte niet door een nog grotere bedrieger werd overvleugeld. Hij echter was daartoe niet in staat. Verdwaasd, zichzelf niet gelovend, en de plaats ontvluchtend waar hij de dwaas had uitgehangen, kwam hij te Parijs aan. Het was daar dat hij Maurice Caramel leerde kennen, en hem tot zijn medeplichtige uitverkoos. Een mens moet voorzichtig zijn in het uitkiezen van medeplichtigen. Hij liet zich een hele reeks verschillende naamkaartjes drukken, en naar gelang het in zijn kraam te pas kwam werd hij dokter, ingenieur, industrieel, juwelier, eigenaar van goud- en diamantmijnen. Voor elck wat wils. De ene laat zich liever in de doeken draaien door een dokter,
| |
| |
de andere door een eigenaar van mijnen. Welke voorkeur hebt gij? Hij verkocht ook diamanten, die in feite niets anders waren dan stukjes geslepen glas. Hij wist dat het bij elke mens toch maar op een beetje illusie aankomt. Wij zoeken de illusie in de vrouw, in de kunst, bij God. Dat men ons nog niet voor millioenen bij de bok heeft gezet, komt alleen omdat wij geen millioenen hebben.
En naast hem leefde Maurice Caramel. Ik weet niet in hoever hij zijn rol van medeplichtige te spelen had. Om de waarheid te zeggen bleef hij slechts, van nature uit, een ordinaire dief. Hij wandelde argeloos uit de bar weg, en nam uit de vestiaire een bontmantel of een handtas. Het ordinaire bleek slechts schijn, in werkelijkheid ontpopte hij zich tot een typisch product van deze tijd. Hij stal die bontmantel alleen om hem te bezitten. Hij stal die handtas alleen om zich de inhoud ervan toe te eigenen. De inhoud, zijnde een lippenstift, wat rouge baiser, wat zwart om de wenkbrauwen aan te dikken... een poederdoos, een snufje, een nietsje. Al deze dingen, die zozeer door de vrouwen worden begeerd, werden ook door Maurice Caramel op prijs gesteld. Hij poederde zich. Hij schaamde zich niet daarvoor, hij deed dit in het publiek. Waarom niet? Omdat Rome brandt moet men niet nalaten zich te poederen. Dit is de eeuw van de technische vooruitgang. De wolkenkrabbers en de woestijnen worden steeds groter. Door erosie verdwijnt de vruchtbare grond, en de mens vreet steeds dieper de ingewanden der aarde uit. Ook de atomen kunnen steeds intenser worden gesplitst. Maurice Caramel mag van zichzelf getuigen, dat hij daadwerkelijk meehelpt aan de ondergang: als wij toch moeten verdwijnen kan dit best met een beetje parfum, met wat rouge baiser, met wat strikjes en wat lintjes van niemendal.
Toch poogde Karl Nagelli nog Maurice Caramel te overtroeven. Ik wil zeggen, hem te overtroeven als typisch verschijnsel van deze tijd. Hij stelde zich candidaat voor de verkiezingen, en slaagde er tevens in wettelijk met twee vrouwen te trouwen. Dit blijkt de laatste tijd niet meer zo moeilijk. Krantenknipsels bewijzen, dat men de ogen kan sluiten en zich doen betalen. Pas onlangs nog, in Italië, gaf een pastoor de zegen en een valse getuigenis voor iemand die een
| |
| |
scheef huwelijk wou aangaan. Hoe eenvoudig was het dan niet voor Karl, die nu eens dokter en dan weer - en vooral - mijneigenaar was? Hij huwde een zekere Galen, en bovendien nog een zekere Roza de Blonde. Ondertussen bleef ook nog Maurice Caramel naast hem, en poederde die zich. De vraagt rijst op, wie van dit drietal de werkelijke vrouw van Karl Nagelli was. Een licht onderscheid was echter nog waar te nemen: waar Maurice Caramel voor zichzelf bleef arbeiden, moesten Galen en de Blonde Roza hun verdiensten in handen van Karl geven. Voor hem was dat als het ware een bijverdienste, zoals de onderwijzer in zijn vrije uurtjes zich aan het schrijven van verhaaltjes zet, of de boekhouding gaat doen in het schoenfabriekje daar achter de hoek. Hij leerde echter nog meer dametjes uit het milieu kennen, en spoedig waren er wel een tiental welke door hem werden uitgezonden. Hij huwde hen niet eens meer. Hij behandelde hen misschien veeleer als de tien maagden, waarvan de Schrift gewaagt. Och, misschien gaf hij ook hen wel, opdat zij zich getroost gingen voelen, van deze stukjes fijngeslepen glas die men met diamanten verwarren kan.
Ook Maurice Caramel bleef zich verder onderscheiden in dit Babel, dit Nineve, dit Rome. Hij zat op het terras van een café en poederde zich. Er is geen enkele wet die zoiets verbieden kan. Och kom, hoe lang duurt het nog, dat er in onze huiskamers bordjes zullen hangen: het is geen man die zich niet poederen kan? Maar, het is nu eenmaal verboden dit met een gestolen poederdoos te doen. Maurice Caramel viel, gelijk men dat zegt, door de mand toen een inspecteur van politie hem naar de oorsprong der doos vroeg. En wat erger was, samen met hem viel ook Karl Nagelli door de mand. Onvermijdelijk sleurt de een de ander mee in de afgrond. Wij staan allen met elkaar, of vallen allen met elkaar. En eens zullen wij allen door de grote mand vallen, die deze maatschappij is. Doch kom, ik heb het niet daarover. Ik bepaal mij voorlopig tot Karl Nagelli en Maurice Caramel, zijn medeplichtige. En ik vraag me alleen af, wie van beiden de meest typische bewoner van het brandende Rome is.
| |
| |
| |
IX
Harry Kendall Thaw
Mag ik u herinneren aan het feit dat meneer Harry Kendall Thaw overleden is? O, hou uw blijken van innige deelneming maar op zak. Ga gerust verder uw gangen. Hij was oud genoeg. Zesenzeventig jaar. Hij stierf in Miami Beach, in Florida. Noch bloemen noch kronen. Daarbij: Miami Beach is op zichzelf een grote bloem. De laatste dagen wandelde hij alleen nog eens in de avond tot aan de porfieren balustrade van zijn hogergelegen tuin, en staarde hij over de baai. Soms vertelde hij mij dan iets over zijn leven. Helaas niet veel, hij was een der mensen, die onmiddellijk weer vergeten wat zij hebben beleefd. Het was te New York dat hij een moord had begaan. Zijn zaak kwam niet minder dan tien maal in negen jaar voor, en de persfotografen waren het allen eens om te verklaren, dat nooit een beminnelijker man voor hen geposeerd heeft. Hij verspilde een fortuin om te bewijzen dat hij krankzinnig was, en daarna een ander fortuin om te bewijzen dat hij niet gek was. Hij was inderdaad niet gek, hij was alleen maar net zo krankzinnig als deze ganse hem omringende wereld. Wat men ook beweren mag, meneer Harry Kendall Thaw is nooit een knaap geweest. Hij kwam als een heer op de wereld, en toen hij nog school liep bezat hij reeds een fortuin van 8 millioen pond en een paar minnaressen. Hij werd van school weggejaagd wegens geldspelen. Dat hij het geld weer onmiddellijk wegschonk aan meisjes die hem behaagden, legde generlei gewicht in de schaal, noch ten nadele noch ten voordele.
Twintig jaar lang bleef hij het geld wegschenken aan de meisjes die hem wisten te behagen. Hij was beminnelijk, rijk en een beetje krankzinnig. En dus behaagde hij ook hen, volgens de wet der wederkerigheid. Of misschien ontvingen ze alleen het geld, en hadden zij eigenlijk angst om het krankzinnige van deze toestanden. Wie weet wat? Wij begrijpen zo weinig van wat om ons heen gebeurt. Daarbij, dat heeft niet in het minst belang. Toen hij 36 jaar was, trouwde hij met een der kamermeisjes van een of ander hotel. Evelyn
| |
| |
Nesbitt heette zij. Maar ook dit heeft niets met de zaak te maken. Alleen dat hij vijf jaar later in de New Yorkse schouwburg de bekende architect Stanford White neerschoot. Het scheen dat Stanford White een bedwelmend middel in de champagne van mevrouw Evelyn Kendall Nesbitt had gebracht, vooraleer haar naar zijn flat over te brengen. Twintig jaar lang had meneer Harry Kendall Thaw het bedwelmend middel van zijn 8 millioen pond in de champagne van alle soorten vrouwen gebracht, en voor één enkele keer dat hetzelfde met hem gebeurde, schoot hij de architect Stanford White neer. En dan? Men brengt een meneer Harry Kendall Thaw niet zomaar op de electrische stoel, men lyncht hem ook zomaar niet. Voor 8 millioen pond pleit men onverantwoordelijkheid. Verantwoordelijk genoeg om millioenen in handen te hebben en alle mogelijke meisjes te verleiden, maar onverantwoordelijk als men iemand neerschiet. Voor de eerste maal in Amerika werd over de ‘ongeschreven wet’ gesproken. Hij vertoefde toen negen jaar lang in allerlei krankzinnigengestichten. Het was moeilijk het juiste soort krankzinnigengesticht voor hem op de kop te tikken, waar men alleen millionnairs en moordenaars toeliet. Yes Sir, zegden de verplegers. Het is verdomd moeilijk een fortuin een dwangbuis om te doen. Toen is hij begonnen geld uit te geven om te bewijzen dat hij niet gek was. Onverantwoordelijk, maar niet stapelzot. Er ligt daartussen een fijnere nuance. Tenslotte ontsnapte hij ‘met behulp van een bende oplichters’. Doch wat is dat nu weer voor een uitdrukking? Bende oplichters! hebt ge reeds meer dan één keer in het leven gezegd. Waren het deze zelfde oplichters, of waren het integendeel andere? Eén ding is zeker, eenmaal uit het gekkenhuis liet hij zich scheiden van zijn echtgenote. Hij had er geen bezwaar tegen dat zij door een ander verleid was geworden, maar hij nam het haar kwalijk de minnares te zijn geweest van
iemand die hij vermoord had. Hij deed daarna een wereldreis: in elk land dat hij bezocht kwam hij in aanraking met de politie. Hij verzamelde vrouwen van alle landen, zoals postzegels. Hem ontbrak nochtans de moeite en de opoffering welke iedere collectioneur bezit: zìjn exemplaren kocht hij eenvoudig. Hij had een zwak voor danse- | |
| |
resjes en zijn methode om hen te veroveren was steeds dezelfde. Ik zond hen steeds een bloemtuil met een briefje van 10 pond er in, zegde hij mij. En ik geloofde hem. Wat men ook zeggen mag, originaliteit bezat hij niet. Alleen maar geld.
Met weemoed denk ik aan de avond terug, toen wij aan de porfieren balustrade hadden gestaan, en de parels zijner zeldzame herinneringen waren gevallen. Op zijn wereldreis deed hij ook Venetië aan, en er werden toen 20 ton ijs in zijn kamer verbruikt omdat hij het er te warm had. Een fuif die hij enkele actrices aanbood, kostte hem eens 12.500 pond. En eens betaalde hij 15.000 pond aan een Spaanse schone om haar met een haarborstel in het openbaar te mogen aftroeven. Deze herinnering ontlokte hem immer opnieuw het lachje, dat meer imbeciel dan ordinair moest genoemd worden. Zijn herinneringen trouwens bestonden alleen, en alleen, uit het aantal ponden dat hij uitgegeven had. Alleen als hij aan Engeland dacht verdween dat imbeciele lachje, om plaats te maken voor een grimas van haat, omdat hij er bij zijn aankomst geen vergunning had gekregen zich een nieuw kostuum aan te schaffen.
Anderen, die hem eveneens van dichtbij hebben gekend, zullen verklaren dat hij nooit één dag aan behoorlijk werk heeft besteed. Maar wat verlangden zij dan wel anders van hem? Och kom, één heeft de millioenen, en de ander de nijd. Ik onderbrak hem nooit bij zijn zeldzame confidenties. Het was trouwens niet nodig dat men hem van antwoord diende, hij was voor mij slechts de hond die men des avonds eens uitlaat. Hij is nu gestorven in de schone ouderdom van 76 jaar. En alhoewel ik heel alleen aan de open groeve stond, kon ik niet nalaten de gebruikelijke grafrede uit te spreken: zoals zij die de Heer vrezen en een oprechte levenswandel hebben gekend, wier leven een aaneenschakeling was van opofferingen, en wier voorbeeld van echte godsvrucht en trouwe plichtsvervulling een gezegend aandenken in onze harten heeft gegrift, heeft hij de kroon van de hoge ouderdom en de zilverwitte haren ontvangen. Hij verwierf de algemene achting die de grote fortuinen weten af te dwingen, en kende de baai van Florida te Miami Beach, welke alleen voor multimillionnairs werd geschapen.
| |
| |
Ik heb zijn fortuin niet geërfd. Het is gegaan naar de allerlaatste, die hem in de slaapkamer van zijn verblijf te Miami Beach nog te koesteren wist. Toch blijf ik een aangename herinnering aan hem bewaren. En bovendien heeft hij mij ontzaglijk veel geleerd, wat betreft mijn kijk op deze wereld: zijzelf, de allerlaatste, die zijn ganse fortuin heeft geërfd, ging niet eens tot aan het open graf. Waarom ook? Ik heb zijn millioenen en hij is g.v.d. toch dood, zei ze.
|
|