Maatstaf. Jaargang 3(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 446] [p. 446] Hans Warren [Gedichten] L'age d'or Avondzon verguldt het oogstlandschap tot een wellustig antiek décor er bewegen rose meisjes door fijn borduurmuziek te zingen en jongens met stormig hese kreten gebogen over racefietsen. Aan zee komen allen samen vlakke stilte tussen twee winden die fluisteren achter beide horizonten. Uit rode regenwolken druppelen vogelliederen neer. De meisjes leggen hun jurken in het gras koel zeegeur om hun lijven de jongens stropen hun truien af hun spieren dampen van zoete olie. Na de metalen beet van de zee glijden als steeds Psappha's armen balsemend om de albasten vaas Atthis en proeft in het gekneusde muntkruid Meleagros rillend van onrust kuprische mede vermengd met alsem onder de tong van Myiskos, zijn muisje. [pagina 447] [p. 447] Govindan danst Dat je niet hindoes lezen kon, dan danste ik je zoals vina's je spelen onbegrijpelijk, een zwellende windstroom van geluk door metalen twijgen simpel, een avondzonlicht plastisch op mijn borst. Roerloos sta ik voor je, volmaakt geëmailleerd miniatuur: lichtbruine prins in rose pofbroek met een tot orchidee geverfd gelaat en sleutelholten fel van diamant. Met enkelbellen wachtend sta ik voor een lentegroen fond van jeugd. Ontrafelt wierook, vina's weergekeerd uit diepste omloop van de winden zinsen ontwaakt mijn lichaam op heldere trommen, biologeert de veilste godsdienstige glimlach je wanneer mijn hoofd belovend betoverd heen en weer schuift op zijn stengel, gebieden handen, volgt het oog gebieden ogen, volgt het hart. Golvende offerande bid ik sculpturaal ‘handen die zegenen de wereld armen door slangen vast omsloten voeten als rode lotos rijk aan klank - de wassende maansikkel [pagina 448] [p. 448] glanst in je losrakende haren hoe schoon is je gelaat, drieogige, uit mijn hart week de angst’ Met bladgoud vlij ik de volkomen arabesken van liefde - dat je nimmer hindoes lezen kon - tegen de lentegroene hemel van verlangen en laat ze bleken samen met de sterren wanneer de nacht uitklinkt wanneer ik buig met dichte ogen, godlijk onbereikbaar in stijgend wierook dicht als morgennevel. [pagina 449] [p. 449] Avond Ik sta buiten je de zon daalt over het avondlandschap van je gelaat schaduwvarens sluiten boven poelen een fluwelen meeuw zweeft peinzend landwaarts. Ik kan naar binnen door de doolhof van je oren beginnen met de zomervruchten van je mond je wegen liggen tolvrij open maar in de tunnel zoekt mijn eigen stemgalm ik loop je even eenzaam uit sta buiten je. Idool van sombere rust kan ik je zetten in verguld schrijn zonnestralen en bidden met handen uitgestrekt teruggetrokken uitgestrekt smeken met zwijgen dat ik langzaam leer en dan je dekken met een lijkwa afscheid wikkelen in een lijkwa slaap en je zo toegenaaid begraven in mijn liefde omziende bij de deur ademloos sluiten. Nu zit ik voor een andere avond ik leg je masker als een prachtkleed op oefen mij aan het venster met de weerschijn van wolken in mijn ogen ik teken op de westerhemel [pagina 450] [p. 450] zwarte contouren van kristallen kus lentemeisjes het leven uit en sluit tweestemmige violen elegisch tot eeuwige stilte. Vorige Volgende