Maatstaf. Jaargang 3
(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |
Nel Bakker
| |
[pagina 419]
| |
romans, die zij publiceerde, zijn er na de tweede wereldoorlog alweer een kleine honderd herdrukt. De naam Courths-Mahler is in de loop der jaren een begrip geworden, een soortnaam, waaronder men in het letterkundig spraakgebruik alle onverbloemde keukenmeidenlectuur pleegt samen te vatten - zulks ter onderscheiding van subtielere en daardoor voor argeloze lezers moeilijker te onderkennen kitsch. Ook jongeren, die de curve van haar eerste roemgolf niet hebben zien stijgen, hanteren dit begrip, uiteraard zonder er zich een auteur, een mens, bij voor te stellen. Misschien zal het velen van hen aanvankelijk zelfs moeite kosten, zich te realiseren, dat er werkelijk een schrijfster van deze naam heeft bestaan, dat zij al haar romans zelf schreef, dat zij werkelijk zo heette en dat zij pas in 1950 gestorven is. Bij de beschrijving van haar loopbaan, die hier volgt, heeft het boekje van Krieg als welkome leidraad gediend.
Ernestine Hedwig Elisabeth Mahler werd op 18 Februari 1867 geboren in het stadje Nebra a.d. Unstrut, als postume dochter van een keuterboer. Zij had pas twee klassen van de lagere school doorlopen, toen zij zelf de kost al moest verdienen en te Leipzig in een dienstje kwam. Daar deed zij de grootste ontdekking van haar leven, namelijk, dat er mensen waren, die voor hun plezier lazen - romans en geïllustreerde bladen. Van de afleggertjes, die zij kreeg, heeft vooral de ‘Gartenlaube’ haar zeer geboeid. Er gingen dus twee nieuwe werelden tegelijk voor haar open: die van de werkelijkheid bij deftige mensen in huis, en die van de verbeelding der mode-romans. Zij ontdekte eveneens het bestaan van schouwburgen waarvan zij een trouwe, hartstochtelijk met het lot der helden en heldinnen meelevende bezoekster werd. Ernestine moet een schrander meisje zijn geweest, want zij bracht het al gauw tot voorlezeres. De ‘Herrschaften’, die de aanwezigheid van het voorlezeresje, of in elk geval het feit dat zij oren aan haar hoofd had wel eens vergeten zullen hebben, hadden er geen vermoeden van, dat zij zelf en hun gedragingen als studiemateriaal diep in het ontvankelijke gemoed van Fräulein Ernestine verzonken - en deze zelf waarschijn | |
[pagina 420]
| |
lijk evenmin. Zij zat, mogen wij aannemen, op een bankje aan de voeten van haar mevrouw en slorpte alles op, lectuur en werkelijkheid door elkaar. Toen Ernestine zeventien was, verloofde zij zich met de tekenonderwijzer Fritz Courths. De verloving duurde vijf jaar. Na het huwelijk kwam er weldra een dochtertje en twee jaar later weer een. In 1895 verhuisde de familie Courths naar Chemnitz, waar hun kennismaking met de redacteur van een plaatselijk dagblad tot de ontdekking van de schrijfster Hedwig Courths-Mahler leidde. In de tijd, dat zij een huisvrouw en moeder van vijfendertig was, leerde Hedwig - die wij voor het gemak verder zullen aanduiden met de letters H.C.-M. - de geheimen van haar toekomstig vak. De krantenman hielp haar bij het ordenen van haar stof, bracht haar in aanraking met uitgevers en raadde haar af, een schuilnaam te kiezen. Welluidender dan haar eigen naam kon het immers niet? [Later gebruikte zij toch wel eens een pseudoniem, eerst ‘Relham’ en toen ‘Hedwig Brand’.] Weer later verhuisden de Courthsen naar Berlijn. Na verloop van tijd werd er een fraai landgoed aan de Tegernsee gekocht, ‘Mutterhof’, waar zij in 1950 op drieëntachtigjarige leeftijd is gestorven en waar haar oudste dochter nu nog woont. Zoals gezegd, verscheen H.C.-M.'s eerste roman in 1905. In 1907 volgden er twee andere, in 1909 weer een, in 1910 al vier, in 1911 drie, in 1912 vijf, in 1913 weer drie, in 1914 vier en in 1915 zelfs acht, tot zij in 1920 haar eigen record sloeg met de publicatie van veertien romans in een jaar. Dit wil niet zeggen, dat zij in één jaar veertien boeken had geschreven. Door de papierschaarste tijdens de oorlog hadden haar uitgevers zich moeten beperken. Dat werd nu ingehaald. Tot veertien boeken in een jaar heeft H.C.-M. het niet meer gebracht. Nog een keer twaalf, in 1924, maar verder nooit meer dan tien per jaar. Alleen het opschrijven ervan - zij gebruikte zelden een schrijfmachine - zou voor één mens al bezigheid genoeg zijn. In de jaren tussen 1905 en 1940 publiceerde zij aldus tweehonderdvijf romans. In 1948 verscheen de laatste. | |
[pagina 421]
| |
Intussen waren ook de beide meisjes Courths aan het schrijven geslagen. De oudste onder de naam Margarete Elzer, de jongste als Friede Birkner. Zij produceerden tussen 1921 en 1954 respectievelijk 53 en 71 romans. Zowel alle boeken van Margarete als het complete oeuvre van Friede zijn in het nederlands vertaald... De beide dochters hebben zich dikwijls moeten verweren tegen de aantijging, dat zij hun succes aan moeder Hedwig te danken hadden. Zij ontkennen dit echter hardnekkig. Wel geven zij toe, vaktechnisch en wat het onderhandelen met uitgevers betreft, veel van haar te hebben geleerd. Maar verder kreeg mama hun werk meestal pas te zien, wanneer het al gedrukt was.
Van 1905 tot aan het begin van de inflatie in 1920 had H.C.-M. met schrijven een millioen mark vergaard. Een vóór-vooroorlogs millioen, niet te vergeten! Aan haar eerste boeken verdiende zij niet veel. Die brachten gemiddeld 450 mark op. Maar in 1912 kwam, met ‘Ich lasse dich nicht’, het eerste grote succes. Voor de uitgever althans, want die had het Pauschalrecht gekocht. Toen ging het financieel snel bergop. Lang plezier had H.C.-M. er niet van, want in de tot 1923 durende inflatie ging alles weer verloren. Er valt echter niet aan te twijfelen, dat zij na die tijd opnieuw een vermogen bij elkaar heeft geschreven. Een oplaag van, ruw en laag geschat, 40 millioen plus de nodige toneel- en filmbewerkingen, doen dit tenminste veronderstellen. Aan de hand van een door Krieg opgenomen bibliografie kan men nagaan, dat bijna de helft van alles wat zij schreef na de laatste oorlog herdrukt is: een kleine honderd romans, waaronder zelfs haar eerstelingen uit 1905, die volgens de regels van het populaire leesspel reeds totaal verouderd moesten zijn. Ook in ons land zijn haar boeken na 1945 opnieuw uitgegeven. Volgens cijfers uit de ‘Index Translationum’ in 1949 bij één uitgever alleen al elf stuks. In Frankrijk vond H.C.-M. zelfs midden in de oorlog gretig aftrek. ‘La belle inconnue’ had in 1942 een oplaag van 20.000 exemplaren en van ‘Coeurs éprouvés’ werden in hetzelfde jaar in één | |
[pagina 422]
| |
maand tijds 2000 exemplaren verkocht. In 1949 verwierf Flammarion de alleenrechten voor het franse taalgebied. Tijdens de nazi-jaren ging de productie door, hoewel sterk verminderd. 1933 bracht nog negen boeken, 1934 zeven, 1935 acht, 1936 zes, 1937 vier, 1938 drie en 1939 één. Of de kwantitatief dalende lijn iets te maken had met de hoge leeftijd, dus met een geringere fysieke prestatie van de schrijfster, dan wel met een door de omstandigheden verminderde arbeidsvreugde of gewoon met papierschaarste, wordt niet vermeld. Na 1939 zweeg H.C.-M., tot er in 1948 nog één nieuwe roman uitkwam; haar zwanenzang. Er zijn minder mooie verhalen in omloop geweest omtrent haar gedrag in de nazitijd [zij zou o.a. toestemming hebben gegeven, haar romans te herzien in verband met de nieuwe smaak in helden], maar die verhalen tonen te veel overeenkomst met soortgelijke, recentere geruchten over haar aanpassingsvermogen onder russische heerschappij, om erg geloofwaardig te klinken. Wel zou zij, naar mij uit betrouwbare bron werd medegedeeld, zeer met Adolf's ideeën geflirt en hem als het ware ‘naturnotwendig’ gevonden hebben. Eén van haar dochters werd echter gestraft met een publicatie-verbod, bracht enige tijd in een concentratiekamp door en kreeg ten gevolge daarvan een kwaal, waarvan zij nooit meer geheel is hersteld. Dat rassenvooroordeel H.C.-M. niet geheel vreemd was, zou men kunnen afleiden uit bepaalde passages in haar boeken. Hier volgt er een uit ‘Wie werpt de eerste steen’: ‘Naast het gebouw lagen de stallen en de lage hutten der zwarte ondergeschikten. Dat waren meest bastaards. Wie ooit gelegenheid heeft gehad, deze kleurlingen te leren kennen, weet hoe moeilijk het is om juist met dit soort mensen om te gaan. Er zijn weinig goede onder.’, terwijl zij op een andere bladzijde - nog steeds in Afrika - schreef: ‘Laten wij dit glas ledigen op het welzijn van de toekomstige meesteres van Saszneck. Het is toch een duits meisje, mijnheer Sundheim?’ ‘Natuurlijk.’ Meer dom dan kwaadaardig, zou men hierbij kunnen op- | |
[pagina 423]
| |
merken. Zeker, maar ook domheid kan onder bepaalde omstandigheden levensgevaarlijk zijn. Laat ons hopen, dat de vlijtige vrouw geen erger dingen op haar geweten heeft gehad.
De vraag, waar H.C.-M.'s alles op dit gebied overtreffende populariteit nu eigenlijk op berust, is niet gemakkelijk te beantwoorden. Er bestaan immers duizenden ontspanningsromans, die het leven van ééndagsvliegen leiden. Niets is vergankelijker dan de roem van de bestseller. Volgens Krieg is een deel van het succes waarschijnlijk te danken aan de in hun soort bijzonder welgekozen titels, die voor het grote publiek een enorme aantrekkingskracht blijken te hebben. Het is een aardig spelletje, de titelveranderingen van na de laatste oorlog te bestuderen. ‘Untreu’ van 1907 werd in 1952 herdoopt tot ‘Gefährliches Spiel um Ruth’. ‘Ich will’ uit 1915 heette in 1951 ‘Das Glück steht am Wege’. ‘Die Kriegsbraut’ werd om onnaspeurlijke redenen ‘Die Rose von Lossow’. ‘Glückshunger’ werd ‘Regina kehrt zurück’. ‘Menschenherz, was ist dein Glück’ uit 1923 heette in 1950 ‘Claramuss heiraten’ en ‘Mein liebes Mädel’ werd herdoopt tot het wuftere ‘Ricarda erbt drei Männer’. Waarom ‘Ich habe soviel um dich geweint’ uit 1928 nu in 1950 wél dezelfde titel mocht houden, zal waarschijnlijk niemand duidelijk zijn, behalve diep-ingewijden. Wie dus mocht menen, dat het er niets toe doet onder welke titels deze boeken in de handel komen, vergist zich. Het effect wordt zonder twijfel zorgvuldig berekend. De woorden ‘Herz’, ‘Glück’, ‘Liebe’ en ‘Ehe’ komen in de 206 titels minder vaak voor dan men zou vermoeden. Liefde ligt aan de kop met 25 titels, dan volgt huwelijk met 11, terwijl hart en geluk het allebei met 9 titels moeten doen. Hiermee is het raadsel van de massaproductie echter nog niet opgelost. Maar gelukkig heeft de schrijfster zich daar zelf over uitgesproken. In de ‘Querschnitt’ van October 1929 verscheen een bijdrage van haar, getiteld ‘Mein System’, waarvan hier een gedeelte volgt: ‘Ik verzin mijn stof in mijn zogenaamde vacanties [elk jaar drie maanden naar het buitenland], waarin ik dus eigenlijk het zwaarste werk doe. Stenografisch noteer ik dan in korte | |
[pagina 424]
| |
trekken de stof en verban deze voorlopig uit mijn gedachten. Op reis doe ik vlijtig nieuwe indrukken op. Wanneer ik na de vacantie terugkom, neem ik zo'n korte inhoud voor mij en begin met de uitwerking. Ik leef mij dan zo intensief in het onderwerp in, dat ik niets anders hoor en zie. Op deze wijze bewerk ik - eveneens stenografisch - het concept uitvoerig. Tot dat concept klaar is, verkeer ik in een soort werkroes, ik laat mij dan door niets en niemand storen. Is het concept gereed, dan komt de uitwerking in afzonderlijke scènes. Dat is bijna een ontspanning. Van stemmingen ben ik niet afhankelijk. Als ik gezond ben, ben ik ook in de stemming om te werken.’
Tussen de feiten en cijfers van zijn boekje door trekt Krieg ook enkele conclusies. Zo kent hij bij voorbeeld de onvermoeibare veelschrijfster een grotere scherpzinnigheid toe dan haar verguizers meestal doen, vooral omdat zij bepaald niet onder misplaatste artistieke ambities leed, best wist voor welk publiek zij schreef en geen ogenblik dacht, dat zij ooit literaire roem zou oogsten. Zelf noemt zij haar romans ergens.. ‘onschuldige sprookjes, waarmee ik mijn publiek enkele uren ontspanning probeer te geven’. Wat zij ‘sprookjes’ noemt is, zegt Krieg, hetzelfde wat anderen onder ‘volkslectuur’ verstaan. En het valt niet te ontkennen, vervolgt hij, dat daar nu eenmaal behoefte aan bestaat. In vroeger tijden waren het de gezinsalmanak en de bijbel, later de ridders- rovers- en avonturenromans, toen Marlitt, Ethel M. Dell, Oppenheim en H.C.-M., en nu dan Vicky Baum, Daphne du Maurier, doktersromans en detectiveverhalen. Zij vullen de behoefte aan tijdverdrijf en bevredigen het verlangen, snel en gemakkelijk ontroerd te worden of te griezelen. [Griezelen bij een nauwkeurig beschreven operatie is niet minder prettig dan bij een moord.] Deze verhalen spelen dikwijls in de ‘betere kringen’, waardoor zij tegemoet komen aan een blijkbaar alombestaande maatschappelijke eerzucht. En nu zou Krieg wel eens willen weten, of mensen die nieuwere ontspanningslectuur lezen, soms denken dat deze op een literair hoger peil staat dan Marlitt, Dell en Courths-Mahler. De handeling is verplaatst van boudoir en kasteelpark naar operatie-kamers | |
[pagina 425]
| |
en vliegmachines. Uiterlijkheden zijn een tikje gemoderniseerd. Maar de oplage-cijfers van de huidige kitsch-producenten evenaren die van H.C.-M. nog niet... Auteurs met een massaal lezerspubliek schrijven voor mensen, die niets zoeken dan enkele uren ontsnapping uit hun eigen, met zwaar of geestdodend werk gevuld leven. Deze mensen hebben een beperkte geestelijke horizon en geen fantasie of net genoeg, om de verzinsels van een ander op hun eigen omstandigheden te betrekken. Als het iemand lukt, de onderbewuste wensen en verlangens van dat grote publiek geloofwaardig in een verhaal te verwerken, is zijn succes verzekerd. Maar - en dit zou nu het geheim zijn - dat kan men, hoe eenvoudig het ook lijken mag, niet op commando. Slechts schrijvers, die het volkomen au sérieux nemen, dus zelf mooi vinden, slagen er in. Lezers, die een knol wensen, laten zich in plaats daarvan geen citroen aansmeren - evenmin als omgekeerd. Zo zou de blijvende attractie, die H.C.-M.'s werken voor geestelijke pubers aller tijden hebben, verklaard kunnen worden door de ontzaglijke, nooit te boven gekomen, indruk, die de overgang van stal naar herenhuis op het piepjonge dienstmeisje Ernestine Mahler heeft gemaakt. Voor haar was het niet minder dan een openbaring, dat de heerlijk-geurende, snel-bezwijmende dames en de trots-zwijgende, paardrijdende heren, die zij als voorlezeres-gezelschapsjuffrouw leerde kennen, onder dezelfde zieleroerselen leden als haarsgelijken. Het dikwijls in haar romans terugkerende motief van een Grote Liefde tussen personen van ongelijke stand, zou eveneens autobiografisch kunnen zijn. Haar positie was immers uitermate geschikt voor het ontstaan van dergelijke romances. De grondslag ervoor was gelegd door de dagelijkse lectuur, de mogelijkheid geschapen door haar aanwezigheid in de salon. Wanneer het waar is, dat het succes van vele duitse ‘adelsschwindler’ zou voortkomen uit het Courths-Mahlerzwak van de duitsers, evenals een deel van de huidige [jeugd]misdaad wel wordt toegeschreven aan de invloed van kwalijke beeldromans, moet worden toegegeven, dat de lectuur van H.C.-M. inderdaad weinig kwaad kan. Het lijkt aanzienlijk minder nadelig voor de volksgezondheid wan- | |
[pagina 426]
| |
neer brede massa's de wensdroom van de jeugdige Ernestine Mahler - een echte graaf voor zich te zien knielen - nadromen, dan dat zij zich vereenzelvigen met de onderwereldfiguren, die de laatste tijd de lectuur der zogenaamde ‘drentellezers’Ga naar voetnoot1 bevolken. Ook de knielende graaf wordt door de gezusters Courths trouwens ontkend. ‘Er komt’, zeggen zij, ‘in geen enkel boek van moeder een knielende graaf voor. Dat is een verzinsel van haar vijanden, die men vooral aantreft onder jaloerse collega's. Men moet meer letten op de bijfiguren, op de bij al het sentiment realistische opbouw van de handeling. De romans van moeder munten uit door gezond verstand en eenvoudige levenswijsheid.’ Nu is er inderdaad sprake van een soort structuur, die in grove trekken het meest overeenkomt met de traditionele bouw van het melodrama [vandaar misschien de vele toneelen filmbewerkingen], compleet met de geijkte bijfiguren, wier goede kwaliteiten echter minder gemakkelijk te ontdekken zijn. 't Gezond verstand is ook tamelijk ver te zoeken, maar de levenswijsheid is werkelijk simpel, ook van de hoogstgeplaatste personen en dat zijn er niet weinig. Er is geen sprake van, dat de hoge afkomst hun naar't hoofd stijgt, vooropgesteld natuurlijk, dat de lagere standen hun plaats weten. Maar och, in die kringen komt bij H.C.-M. weinig opstandigheid voor. In de andere trouwens evenmin. De aandacht wordt nergens afgeleid door psychologische franjes of lange natuurbeschrijvingen. Het verhaal verloopt rechttoe-rechtaan, als de takken van een door een kind getekende boom. De romans van H.C.-M. doen in menig opzicht sterk aan kindertekeningen denken: als men de ‘structuur’ vergelijkt met die van een huis, hebben ze allemaal een dak, een deur, ramen en een rokende schoorsteen. Alle schepen varen met een soms naar voren wapperende vlag, boven over symmetrisch-woelige golven. Zij duiken er nooit met de neus in. | |
[pagina 427]
| |
Haar figuren zijn bijna kop-poters van eenvoud. Het geheel maakt de indruk, in vijf minuten neergekrast en daarna even snel met primaire kleuren versierd te zijn. Men kan zich er over verbazen of ergeren, dat H.C.-M. vijftig jaar na het verschijnen van haar eerste boek nog steeds een groter publiek heeft dan Garcia Lorca of T.S. Eliot, ja zelfs dan Graham Greene en Simenon, al begint de laatste haar met zijn oplagen van 30 millioen ook aardig terzijde te streven. Zowel verbazing als ergernis zullen echter wijken, wanneer men bedenkt hoe geruisloos haar bewonderaars van hun voorkeur blijk geven. De afstand tussen kunstenaars, die de pen hanteren en H.C.-M., die hetzelfde deed, is niet minder groot dan die tussen Bach en de vervaardigers der dreunen, die onze radio's en draaiorgels geregeld ten gehore brengen, maar... de minderheid, die niet van deze geluiden geniet, moet er tóch aan geloven, in koffiehuizen, op straat en door de muren van de buren. Hoeveel onschuldiger alweer zijn dan de sprookjes van H.C.-M.: geen fijnproever ondervindt er de minste hinder van, dat zij verslonden worden. Terwijl de graaf avond aan avond knielt, kan de kunstenaar aan de andere kant van een dunne muur ongestoord de schoonheid demasqueren en het leven blijven ontdoen van alle schijnluister, waarmee zijn buurman het juist wenst te omgeven. Het fenomenale van H.C.-M. is niet eens haar succes, maar de stabiliteit ervan. Haar boeken worden meer gelezen door leners, dan door kopers. Bibliotheekhouders in grote en kleine plaatsen kunnen bevestigen, dat deze romans vooral worden gelezen door oudere vrouwen, die, als de voorraad ‘op’ is, getroost of in arren moede weer van voren af beginnen. Maar het is ook geen uitzondering, dat men haar verzamelde werken aantreft in de rimboe, bij een planter, die, als hij de Z heeft bereikt, gerust gaat slapen, omdat hij immers de volgende dag de A weer klaar heeft liggen. Openbare leeszalen, bibliotheken van het ‘Nut’ en andere instellingen, die zich beijveren om de smaak van het grote publiek op een beter peil te brengen, hebben aan H.C.-M. een zware kluif. Steeds weer moeten zij slag leveren om de vraag naar Courths-Mahlers af te wimpelen. Het is een stille | |
[pagina 428]
| |
strijd, die telkens opnieuw ontbrandt, en die van beide kanten met overtuiging wordt gevoerd. Is een en ander uit sociologisch en psychologisch oogpunt ook boeiend, men kan zich voorstellen, dat het dit niet minder is van het zakelijke standpunt der uitgeverij bezien. Wat zal de firma Rothbarth te Leipzig menigmaal de dag hebben gezegend, waarop in 1912 het eerste contract met H.C.-M. werd ondertekend! Er zouden er - afgezien van de talrijke herdrukken met steeds grotere oplagen - meer dan honderdvijftig op volgen. Ook de firma Ensslin te Reutlingen, die het ‘slechts’ tot enkele tientallen H.C.-M.-titels bracht, dankt een deel van haar welvaart aan de dynastie Courths, daar troonopvolgster Margarete eveneens jarenlang bij Ensslin uitgaf. Het staat wel vast, dat de naam Courths-Mahler in de literatuurgeschiedenis onvermeld zal blijven. Maar als er een museum bestond, waarin curiosa uit het uitgeversvak werden ondergebracht, zou daar toch minstens een handschrift van haar bewaard moeten worden. Want zij is van alle keukenmeidenromanschrijfsters niet slechts de enige, die vijfendertig jaar lang gemiddeld zes romans per jaar heeft afgeleverd [waarlijk niet alleen in de keuken gelezen!], zij is ook de enige, wier roem de emancipatie van de vrouw, de opkomst van de arbeidersbeweging, het ontstaan van nieuwe ideologieën, wereldschokkende revoluties en bloedige oorlogen heeft overleefd. Zij heeft nu al een halve eeuw millioenen mensen aan ontspanning en honderdduizenden aan brood geholpen: uitgevers, bibliotheekhouders, reizigers, vertalers, zetters, drukkers, correctoren, facturisten en wat dies meer zij, in Spanje, Finland, Portugal, Hongarije, Tsjechoslowakije, Zweden en andere landen, dichter bij huis... Een knoeister aan de periferie der letteren, die nooit van haar leven één goede recensie heeft gehad. Hier dringt zich, eerder dan met andere prullaria zoals theepotten in de vorm van een voetbal, schemerlampen vermomd als paraplu's, en sleutels, die een kurketrekker blijken te bevatten, een vergelijking op met de gipsen heiligenbeelden uit onze roomse kerken: gemaakt aan de | |
[pagina 429]
| |
lopende band, verkocht in warenhuizen, door geen commissies voor de verdeling van kunstprijzen uit te bannen en... dagelijks aanbeden. De wansmaak is ontstaan op een kwade dag, die eeuwen duurde. Voor zijn behoud, bescherming en bevordering zijn geen commissies nodig. Hij is sterk. Hij is taai. Hij is waarschijnlijk, gelijk Jupiter steeds van gedaante verwisselend, onuitroeibaar. |
|