Annie Salomons
Herinneringen uit den ouden tijd
V.J.H. Leopold
Het merkwaardige aan Leopold's uiterlijk was, dat alles zo bizonder langgerekt aan hem was. Het was, alsof je hem in een in-de-lengte-deformerende spiegel zag, zoals ze die vroeger op de kermissen opstelden, tot uitbundig vermaak van de omstanders. Hij had een lang, smal gezicht, heel lange handen, lange voeten, lange tanden. Zijn gestalte was zo lang, dat hij altijd een beetje gebogen stond, omdat hij boven iedereen, met wie hij sprak, uitstak. Hij liep met lange, langzame stappen; zijn halsboord leek wel een manchet. Als hij met zijn twee medeleraren, beiden classici, beiden bachelor zoals hij, het Erasmiaans gymnasium uitkwam en de Blaak opslenterde, op weg naar hun stamtafel, dan deinde zijn fijne blonde hoofd met de kleine baard en de melancholieke dichterogen hoog boven de menigte uit.
Hij was nog jong, toen hij in Rotterdam leraar werd, een fijn, beminnelijk man, met een groot gevoel voor humor. Als hij in de eerste klas vertelde over Achilles en Agamemnon en de Trojaanse oorlog zat de jeugd muisstil naar zijn grappige verhalen te luisteren. Als hij den laatsten dag voor de grote vacantie naar oude traditie voorlas en daarvoor 'Ut mine Stromtid' van Fritz Reuter had uitgekozen, dan had hij zelf zoveel plezier om de grappen, dat zijn stem er onverstaanbaar door werd. [Ik heb hetzelfde meegemaakt bij een lezing van Chesterton, bien étonnés...] De hele klas lachte mee om zijn aanstekelijke pret, zonder nog te weten, wat eigenlijk de geestigheid was. Op schoolreisjes, waar hij nooit ontbrak, was hij de vrolijkste van de leraren, tegen de meisjesleerlingen van een charmante verlegenheid. Dat hij dichter was, deed in die jaren in onze belangstelling nog niet mee. Toen Anna Kan, de tante van den begaafden Wim, van school af zou gaan, schreef hij, op haar verzoek, een gedicht in haar poezie-album. De stemmen waren verdeeld, of dit vers het mooiste was, of dat van den wiskunde-leraar. Ik geloof, dat de laatste in onze appreciatie het won.