Maatstaf. Jaargang 3
(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Bert Bakker
| |
[pagina 226]
| |
In het parlement kunnen, tenslotte, Romme en Frans Goedhart en Witteman nog altijd voor mijn inzichten en belangen opkomen, maar wat uitgeverszaken aangaat, moet ik het zelf doen. Het ging [en gáát] hierom: naar aanleiding van Hermans' romanfragment uit ‘Ik heb altijd gelijk’ in Podium, waar later het proces-Hermans uit zou ontstaan, ontketende Van Oorschot, ofschoon hij met Podium niets te maken had, een soort actie, waar duidelijk uit zou moeten worden, dat uitsluitend de redacties van bladen verantwoordelijk behoren te zijn voor de inhoud, en dat de uitgevers dier bladen zich nergens mee hebben te bemoeien, onverschillig of ze tegen die inhoud of tegen gedeelten ervan bezwaren zouden hebben. In het geval-Hermans was die actie weinig opportuun, omdat de toenmalige uitgeefster van Podium, de C.V. de Bezige Bij, zich er niet bijzonder warm voor maakte. Het ging er echter om, of Podium in dit stadium nog wel in aanmerking zou komen voor een regeringssubsidie. Zou de minister van O.K. en W. het toegezegde subsidie voorgoed inhouden - hangende de procedure-Hermans had de minister de uitbetaling namelijk opgeschort - dan, stelde Van Oorschot voor, moesten de uitgevers van alle andere gesubsidieerde bladen voortaan hun subsidie weigeren. De actie, die Van Oorschot op touw had gezet, vond in het rumoer rondom de aanklacht tegen Hermans wel enige weerklank. De VARA belegde in haar rubriek ‘Met en zonder omslag’ een soort discussiekwartiertje en de literaire afdeling van de Haagsche Kunstkring organiseerde zelfs een complete debatavond met als sprekers o.a. Hermans, Van Oorschot en uw redacteur, toen nog alleen uitgever. Van Oorschot, zoals altijd bezeten van zijn onverdraagzame politieke hartstochten, wist die avond, ondanks onnodige stemverheffingen, niet veel méér bij te dragen dan een aantal rhetorisch gebrachte anti-communistische slogans, die met de zaak, waar het wèrkelijk om ging en waar de avond voor was belegd, tot teleurstelling van de zaal, niets hadden te maken. Dat was spijtig, want ik had toen graag de gelegenheid gehad, om het standpunt van Van Oorschot inzake redactio- | |
[pagina 227]
| |
nele autonomie te bestrijden. Ik vond namelijk en ik vind dat nòg, dat een uitgever, die enig verstand heeft van letterkundige zaken - waarom zou hij zich anders, tenzij uit gevoel voor een traditie van zijn uitgevershuis, tot het uitgeven van, meestal noodlijdende, letterkundige tijdschriften aangetrokken voelen? - en die de duiten fourneert, wel dégelijk zeggenschap dient te hebben, wanneer naar zijn mening de redactie bijdragen doorlaat, die op de een of andere wijze tegen zijn geweten - belast begrip! - ingaan. Ik wil zelfs verder gaan en dat recht van medezeggenschap in zekere zin ook toegekend zien aan zetters en drukkers - het zijn geen koelies! - die in bepaalde omstandigheden in conflict kunnen komen met hun godsdienstige of politieke overtuiging. Om een bizar voorbeeld te noemen: zouden gelovig-roomse zetters, die bovendien overtuigde leden zijn van de KVP, gedwongen moeten kunnen worden, om te tikken: de paus lacht om zijn eigen Maria-dogma, kardinaal de Jong steunt in het geheim het protestantisme en Romme is een verkapte communist? Nee natuurlijk, want dan zouden zij, krachtens hun overtuiging, medeplichtig worden aan het verspreiden van leugens en laster. De uitgever, die iets dergelijks zou willen verspreiden, moet er dan maar voor zorgen, dat hij zich bedient van iemand, die daar géén been in ziet, met alle risico's eraan verbonden. Men versta mij goed: ik doel nu niet op het gewraakte romanfragment van Hermans. Persoonlijk zou ik in de verspreiding daarvan niet het geringste bezwaar hebben gezien. Van Oorschot ook niet, maar op andere gronden dan ik. Hij huldigde het standpunt [en hij doet dat blijkens zijn uitgave van Hermans' brochure nòg], dat schrijvers en redacteurs doen en laten kunnen wat ze willen en dat de uitgevers maar hebben te vervaardigen wat de anderen schrijven en op willen nemen. Hij duldt dus geen enkele inmenging, of contrôle van de uitgever[s]Ga naar voetnoot1, om van drukkers en zetters maar te zwijgen. Niet alleen loopt hij met deze opvatting voortdurend de kans op medeplichtigheid aan leugens en laster, maar bovendien degradeert hij zichzelf en de besten onder zijn vak- | |
[pagina 228]
| |
genoten tot verantwoordelijkheidsloze ledepoppen. We komen op het in praktijk brengen van dit standpunt door uitgerekend Van Oorschot zometeen terug, want in theorie gun ik het hem graag. De lezer vergeve mij deze enigszins historische inleiding op mijn eigenlijk betoog, maar voor een goed begrip van de beide elkaar tegengestelde opvattingen van de taak van de uitgever was ze nodig. Overigens zit ik mij, al schrijvende, in stilte te verbazen, dat ik, die in zoveel opzichten zoveel luier ben dan Van Oorschot, en zeker wat het formuleren van gedachten aangaat, nu nog de eerste ben, die de strijd - althans op papier - aanbindt.
Waarom dringt die behoefte zich aan mij op? In de eerste plaats, omdat Van Oorschot door de uitgave van Hermans' leugenachtige en lasterlijke brochure de onhoudbaarheid van zijn fiere, ferme, stoere stelling heeft bewezen. Hij ìs namelijk medeplichtig geworden aan het verspreiden van leugens en laster. Dat stel ìk niet alleen vast; dat hebben o.a. Gomperts en Adriaan van der Veen en Marja en Ben Stroman en Morriën ook al gedaan. Dat ik er zo over denk, is voor Van Oorschot geen nieuwtje, want ik heb het hem in een persoonlijk gesprek, dadelijk na het verschijnen van de brochure, éven duidelijk gezegd. Ik heb hem bovendien gewaarschuwd voor de gevolgen, wanneer hij zijn reeks zou voortzetten. Ik heb hem ook op de smérigste leugens over Charles gewezen. En toen hij mij zei, dat hij de werkelijke feiten niet kende, en dat hij ze op waarheid zou onderzoeken, heb ik hem gezegd, dat hij dat éérder had moeten bedenken en niet achteraf. In de tweede plaats heb ik dit tegen Van Oorschot: hij staat bij tijd en wijle op het bordes van zijn opiniebouwsels en verkondigt dan stellingen, die hij, als dat in zijn kraam te pas komt, via de achterdeur ongedaan tracht te maken. Ei, ei, dat is een harde beschuldiging, die waar moet worden gemaakt. Welnu, Van Oorschot is dus vóór de volstrekte autonomie van schrijvers en redacties. Dat heb ik hierboven met de nodige bewijzen al uitvoerig uiteengezet. En, | |
[pagina 229]
| |
zoals ook al gezegd, dat standpunt gun ik hem graag, als hij het dan ook maar voor de volle honderd procent in praktijk brengt. Maar nu komt het: de eerste reactie op Hermans' brochure kwam van Gomperts in het Parool van 10 Februari 1955; een reactie, die mij uit het hart was gegrepen, omdat ze Hermans op slag ontmaskerde als terrorist en leugenaar. Gomperts wond er in zijn kwalificatie van het pamflet geen doekjes om, al stelde hij nadrukkelijk vast, met Charles' politieke inzichten niets van doen te willen hebben; ‘hij [Charles] - schrijft Gomperts - nam [in de Groene Amsterdammer] een zeer bestrijdenswaardig standpunt [t.a.v. de duitse herbewapening] in, dat trouwens in dit blad en elders al vele malen bestreden is’. Voor de rest distancieert Gomperts zich volledig van Hermans. Deze kritiek moet Van Oorschot diep hebben gebeten. Al gauw daarna circuleerden verhalen, dat hij het er niet bij zou laten zitten en dat hij hoofdredactie en directie van het Parool wel eens aan hun verstand zou gaan brengen, dat tegen het stuk van Gomperts iets zou moeten worden ondernomen. Ik moet toegeven, dat deze verhalen er bij mij wel goed ingingen, omdat ik Van Oorschot ten aanzien van zijn bordestoespraken over die autonomie met déze wetenschap doeltreffender zou kunnen bestrijden. Afdoende bewijzen voor zijn démarche bij de machthebbers van het Parool kreeg ik niet in handen, en mijn wijze vrouw stelde er veel prijs op, dat ik, alvorens Van Oorschot aan te vallen, hem zèlf om inlichtingen zou vragen. Dat heb ik per brief van 15 Maart jl. onomwonden gedaan, maar ik moet zeggen, dat het antwoord van Van Oorschot van 21 Maart d.o.v. mij niet bevredigt. Ik zal uit die brief niet letterlijk citeren, want dat mag - zonder toestemming van de schrijver - niet van de wet. Maar dit kan ik toch, in mijn eigen woorden dan, wel meedelen: Van Oorschot had van Gomperts' bespreking in het Parool veel verwachting, omdat het politieke standpunt van Gomperts, wat geen geheim is, het zijne min of meer dekt. Hij had - en dat is het bewijs van zijn naïveteit - gehoopt op een stuk, dat zich achter de politieke inhoud van Hermans' brochure zou heb- | |
[pagina 230]
| |
ben geplaatst en dat de stoot had kunnen geven tot de discussie over de politieke hoofdzaak. Van Oorschot ziet echter totáál over het hoofd, dat, ten eerste, om Charles' politieke standpunt te laten bestrijden, hij een beter ‘politicus’ had moeten kiezen en, ten tweede, dat wat hij in Hermans' brochure als hoofdzaak wil zien, door Hermans' vieze methode tot een onbenullig bijzaakje is geworden. De enige tot dusver, die werkelijk op de ‘politieke hoofdzaak’ ingaat, is in dit nummer Rudy Kousbroek, maar anders dan Van Oorschot van Gomperts had gehoopt. Toen de bespreking van Gomperts zo teleurstellend voor Van Oorschot uitviel - hij noemt het nu een insinuerend stuk - heeft hij, naar hij mij zelf meedeelt, de hoofdredacteur van het Parool inderdaad een bezoek gebracht, omdat hij er belang in stelde wat die van het artikel van Gomperts dacht. Wat tussen Van Oorschot en de hoofdredacteur is besproken, acht Van Oorschot, naar hij mij schrijft, voor mijn stuk in Maatstaf niet van belang. Dat spijt mij erg, want nu ben ik van de onwaarheid van de verhalen over Van Oorschots stappen bij bedoelde hoofdredacteur [en bij wie nog meer?] allerminst overtuigd. Integendeel, ik begin ze te geloven. En zolang Van Oorschot mij niet met de stukken op tafel bewijst, dat diè verhalen nu net op leugens en laster berusten, blijf ik ze geloven. Kan hij ze ontzenuwen, dan zal ik ijlings amende honorable doen. Waarom zou het boetekleed mij meer ontsieren dan destijds Abraham Kuyper? Maar als Van Oorschot daar géén kans toe ziet, hecht ik geen waarde meer aan zijn theoretische redevoeringen op het bordes, omdat hij dan misschien weer de achterdeur gebruikt, om ze in de praktijk ongedaan te maken. Het doet mij oprecht leed, dat ik Van Oorschot te lijf moest gaan, want ik heb ergens een zwak voor hem. Bovendien: mijn bewondering voor zijn uitgeversprestaties heb ik, nòch in gesprekken met anderen, nòch in het openbaar, ooit onder stoelen of banken gestoken. Maar ik zie hem ànders, want medeplichtig aan leugens en laster, zolang hij de uitgave van Hermans' brochure niet betreurt en de oplage intrekt. | |
[pagina 231]
| |
NaschriftBij het ter perse gaan van dit nummer publiceert Het Parool op zijn voorpagina (15 April '55) onderstaand bericht: Waarvan acte. Uit dit bericht ben ik bereid op te maken, dat Van Oorschot de uitgave van Hermans' brochure thans betreurt. Als hij er nu nog toe over kon gaan het naar ik hoop grote restant van zijn oplage uit de handel te nemen, dan zou zijn geweten bijna weer even onbelast zijn als dat van Charles en De Groene Amsterdammer. B.B. |
|