Maatstaf. Jaargang 3
(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
A. Roland Holst
| |
[pagina 45]
| |
hard Fonds zijn ingestelde prijs voor vertalingen de naam gaf van Martinus Nijhoff. Het komt mij dan ook voor, dat ik u min of meer in zijn naam moet toespreken, en dat toch alleen kan doen naar mijn inzichten. Daar staat echter tegenover, dat wij elkaar van jongsaf kenden, en dat wij, wat dit onderwerp aangaat, van nagenoeg gelijke instelling waren.
Waardoor is de vertaling van een belangrijk werk een goede vertaling? - Persoonlijke ervaring, gewonnen zoowel uit lezen en vergelijken, als uit pogingen er zelf iets van terecht te brengen, bracht mij tot het besef, dat een goede vertaling in elk geval een heldere weerklank van de eene taal in de andere taal zal blijken, en dat zij in bepaalde gevallen daarenboven nog een ontmoeting kan zijn van den vertaalden dichter met zijn vertaler. - Laat mij trachten, u duidelijk te maken, wat ik hiermee bedoel. In elk geval moet dus de vertaling van welke uiting in welke taal ook, zoo helder en volledig als maar mogelijk is die uiting doen weerklinken in een andere taal. Dit weerklinken, dit hoorbaar worden in die andere taal, kan nooit in den vollen zin een echo zijn, want geen andere taal kan die geven. Maar hoe meer die weerklank toch die illusie geeft, of ons - om zoo te zeggen - bijna wijsmaakt, dat zij een echo is, hoe beter de vertaling. Als ik dus ‘weerklank’ zeg, blijf ik de echo koesteren als een illusie. Wie een schelp aan zijn oor houdt, hoort niet het tumult van de zee, en zelfs niet het bruisen van haar branding, maar wél - en in een even eeuwig suizen - iets als een herinnering daaraan: géén echo dus, maar wel - hoe ijl en vaag dan ook - een weerklank. - Aan een rotsenkust, echter, zou een grot hem wél een echo hebben gegeven, met de dwingende fascinatie waarmee, in het zichtbare, de spiegel van een beeld het evenbeeld geeft. En ik denk aan de onvergetelijke regels van Keats: charm'd magic casements opening on the foam
of perilous seas in fairylands forlorn.
Ik zou kunnen zeggen: de grot declameert de zee; de schelp | |
[pagina 46]
| |
geeft haar in een zwakke vertaling. De goede vertaling houdt het meest bereikbare midden tusschen de tot herinnering verzwakte weerklank in die schelp en de onverzwakte echo in die grot. - Omdat zelfs een sterke vertaling nu eenmaal geen declamatie is, en dus geen echo kán zijn, noem ik haar dan maar een weerklank, maar met dien verstande, dat de plek, het oord, waar die weerklank ontstaat, niet in die schelp is gelegen, maar ergens tusschen die schelp en die grot. Dat oord bevindt zich binnen de huid van den vertaler, ergens tusschen zijn hart en zijn brein, en het wordt bepaald door zijn aard en door zijn gave, door wat hij is en door wat hem werd gegeven. Dat oord komt, hoe dan ook, wel overeen met een schelp, maar dan met een die door omvang en bouw de grot benadert, waar de echo ontstaat, en hoe meer zij dat doet, hoe meer de vertaling waard zal zijn. - En nu ga ik van mijn beeldspraak over naar de menschelijke werkelijkheid: de schelp en de grot mogen dan al geheimzinnig zijn (en dat zijn zij zonder twijfel, al zijn zij het alleen door den mensch) maar binnen de huid van den vertaler worden zij, door het geestelijk bewustzijn, meer dan een geheimzinnigheid: zij worden twee geheimen, en - wat nog meer is -: dat geestelijk gespannen bewustzijn is bij machte, het gegeven geheim, de schelp, te vergrooten en te verbouwen tot haar weerklank schijnt te komen uit het geheim van een denkbeeldige grot, die wel geen echo geeft, maar een weerklank, die de echo bijna evenaart. Bijna: want geen uiting, in welke taal ook, kan, in welke andere taal ook, behalve haar schelp, haar weerklank, ook nog haar grot, haar echo, vinden - maar wél de benadering daarvan. - Dát is het probleem van den vertaler, en hij kan er zich mee meten door zich over te geven, tot volzuigens toe, aan taal én vorm van wat hij, vormend, gaat overbrengen in de taal, die zijn moeder hem bijbracht. - Ik wil daarmee maar zeggen, dat hij, met die geheime krachten van zijn aard en van zijn gave, een bezielden overgang zal dienen te vinden van de woorden én hun onderlinge bewogenheid in de taal, waaruit hij vertaalt, naar zijn moedertaal. Van de meeste vertalingen wordt de waarde uitsluitend, | |
[pagina 47]
| |
of bijna uitsluitend, bepaald door wat als weerklank bereikt werd. De ontmoeting (tusschen den schrijver en den vertaler - maar daar heb ik het straks nog over) kan nauwelijks een rol spelen als het gaat om een werk van wat ik zou willen noemen voorpersoonlijken aard; ik bedoel een voorhistorisch verhalend gedicht (b.v. de ‘Edda’, de ‘Ilias’ - en dus niet Milton's ‘Paradise Lost’ en niet Dante's ‘Divina Commedia’); zij, die ontmoeting, begint, misschien, al vaag merkbaar te worden in de vertaling van Aischylus' treurspelen; iets minder vaag reeds in Sophocles; duidelijker in Euripides, tot zij in vertalingen van Dante, van Milton, al zekere eischen gaat stellen - en zèlfs in vertalingen van Shakespeare, wiens taal zich toch uit het midden van zijn tijdgenooten minder afzonderde dan die van Milton, en van wien wij persoonlijk maar zoo weinig weten, dat hij jaren lang in Bacon's schoenen kon worden geschoven, en men thans, naar ik hoor, Marlowe voor hem op wil doen draaien. - In de vertalingen van vele romans geldt eenzelfde gradatie van weerklank naar ontmoeting, zij het dan minder aanwijsbaar, en zeker minder veeleischend. Zoo zal een goede vertaling van Balzac minder ontmoeting vergen dan de vertaling van b.v. Emily Brontë's ‘Wuthering Heights’, of van welk werk ook van Stendhal. Als wij maar goed in het oog houden, dat de weerklank de primaire eisch is, dan wordt het - na ‘Edda’ en ‘Ilias’ - wat de ontmoeting tusschen schrijver en vertaler aangaat een kwestie van doseering; en is er in ons leven, zoodra de persoonlijkheid haar recht laat gelden, wel iets, dat het zonder bezielde doseering kan stellen?
In vrijwel alle aangelegenheden van leven en wereld is het, wil men nog meedoen, tegenwoordig zaak, alles wat nog maar zweemt naar onderscheid en rangorde, naar het nietallemaal-gelijk-zijn, kortom: naar den gebonden vorm, te beschouwen als een overwonnen standpunt. En men ziet het staande, het verticale, inderdaad meer en meer overwonnen worden door het horizontale. In de wereld zooals zij reilt en zeilt, met politiek en al, wordt deze nivelleering dan ge- | |
[pagina 48]
| |
prezen als gelijkheid, als vrijheid zelfs, en wij hadden de Veilige Drie-eenheid al kant en klaar over huis, ware het niet, dat het met de broederschap zoo treurig blijft gesteld. - De fameuse verzamelnaam voor dit alles is: Democratie. - Om erger te voorkomen zal het wel zoo moeten zijn... in de wéreld. Maar het léven is er nu eenmaal ook nog, en dat kan het zonder verticale spanningen niet stellen, en als het gaat om cultuur, om de waarneembare bezigheid van den geest in de wereld, dan kan het leven het eenvoudig niet aanzien, niet dulden, dat het verticale, het creatieve, naar benéden gelijk wordt gemaakt, wordt gesloopt en geslécht, door het horizontale. Wat zou ik hier graag nog wat op doorgaan! Maar u vraagt zich nu waarschijnlijk reeds af, wat dit nu wel met vertalen te maken heeft. Welnu: het heeft met alles te maken, wat tot de cultuur behoort, en dus ook met het vertalen van werken, die daartoe behooren. Een goede vertaling dient creatief te zijn in dien zin, dat zij de verticale, de creatief formeerende spanning van het vertaalde werk zoo streng als maar mogelijk is de wet laat stellen aan de vertaling. - Waarmee ik maar zeggen wil, dat er een zeer wezenlijk verschil is tusschen den vertaler en den vertolker. In de literatuur zal de vertolker een Engelsch gedicht, een Ode van Keats b.v., woord voor woord overbrengen in b.v. de Nederlandsche taal. Hoe welkom en nuttig zijn ijver dan ook moge zijn voor een Nederlandsch minnaar van poëzie, die de Engelsche taal maar matig machtig is, en die nu, aan de hand van den Nederlandschen tekst, die Ode van Keats ook in het Engelsch beter in zich op kan nemen (en ik onderschat dit wérkelijk niet), toch is het resultaat van zijn ijver geen vertaling, om de eenvoudige reden, dat het geen gedicht meer is. Kortom: een vertolking, zélfs een zeer goede, kan de vormgevende spanning niet, of maar nauwelijks overbrengen; haar ontbreekt, als het ware, een dimensie; zij is vrijwel geheel ontspannen, d.w.z. horizontaal. De goede vertaler handhaaft den vorm zoo veel als in de andere taal maar mogelijk is; zij is, in de mate waarin zij òntspanning weigert, verticaal. - De vertolking herhaalt; de vertaling herschept. | |
[pagina 49]
| |
In zaken van kunst en literatuur bestaat echter geen volstrekte regel; de regels van de kunst zijn eerder rivieren dan kanalen; zij kunnen grillig van loop blijken. Ik kan ook zeggen: zij zijn landwegen, maar de landwegen zijn nog niet het landschap, en dat landschap noodt tot zijpaden - oftewel: uitzonderingen. Zoo komt het voor, en niet zelden, dat een vaste vormgeving in een bepaalde taal in een bepaalde andere taal niet bestaat. Of, zoo zij er wél in bestaat, er minder eigen aan is, en er dus minder mogelijkheid in biedt. - In beide gevallen zal de vertaler die vormgeving dan dienen te vervangen door een, die in zijn taal een evenwaardige mogelijkheid biedt. - De Fransche taal kent het blank verse niet. Een Fransche vertaling van b.v. een drama van Shakespeare zal dus het blank verse vervangen door een anderen vorm. De klassieke vorm van de Fransche tragedie is de rijmende alexandrijn, en in de vorige eeuw zijn enkele stukken van Shakespeare in dien vorm vertaald. Het karakter van Shakespeare's taal raakte daarin echter nagenoeg geheel zoek. Ruim veertig jaren geleden publiceerde André Gide in de Nouvelle Revue Française een vertaling van ‘Anthony and Cleopatra’; hij verving het blank verse door een min of meer rhythmisch proza met een merkbaar beter resultaat. Een ander geval is de vertaling van een tragedie van Racine of een comedie van Molière in het Engelsch en in het Nederlandsch. De rijmende alexandrijn komt in het Engelsch wel voor, maar biedt - vooral over langere perioden - te weinig mogelijkheden om Racine of Molière tot hun recht te doen komen; een vertaling in blank verse zou wellicht dus minder te kort schieten. In de 17e eeuw ondervond onze dichtkunst een zoo sterken Franschen invloed, dat voor een Nederlandsche vertaling van Racine of Molière zonder twijfel de voorkeur moet worden gegeven aan den rijmenden alexandrijn, al was het maar omdat hij ons in het oor is komen te liggen door Vondel. - Een vertaling van Homerus in het Fransch, waarin de hexameter al even onmogelijk is als het blank verse, zal zich met den rijmenden alexandrijn dan maar moeten redden, tenzij ook in dit geval rhythmisch proza een minder grooten verliespost zou kunnen boeken. - Het drie-rijm van Dante leidt in het Engelsch en in het | |
[pagina 50]
| |
Nederlandsch, en ook in het Duitsch, door hun veel beperkter rijmmogelijkheden, tot vaak té geforceerde constructies, zoodat ik mij afvraag, of een vertaling van de Divina Commedia het drie-rijm niet zou moeten vervangen door het blank verse, dat in deze drie talen ook voor het episch gedicht de meest geëigende vorm is. Daar staat echter tegenover, dat de - ik mag wel zeggen Gothische - boogvorm van het drierijm in de Divina Commedia nauwelijks minder gemist kan worden dan de ruggestreng in het menschelijk lichaam. Ziehier dus vijf gevallen (Shakespeare, Racine, Molière, Homerus en Dante... bepaald dus geen bijzaken!) waarin de regel het niet zonder een uitzondering kan stellen: waarin de weg een zijweg eischt. Die zijweg kan dan bij een vertaling van Dante, en ook wel van Shakespeare en Racine, in zekere mate bepaald worden door de persoonlijke ontmoeting van den vertalenden met den vertaalden dichter. In de grootsche vertalingen, die Stephan George gaf van fragmenten uit de Divina Commedia bepaalt die ontmoeting voor een belangrijk deel de waarde der vertaling. - Hierbij vergeleken voelen wij bij de vertaling van romans en novellen iets als een enorme opluchting: er is zooveel meer armslag: zooveel méér kans met zooveel minder verlieskans. Hoe moeilijk de vertaling van een roman ook is, de moeilijkheid is van de verticale spanning als het ware verschoven naar de zooveel soepeler eischen van toon en innerlijk klimaat. Niet alleen, dat de verlieskans veel minder dreigt, er zijn zelfs winstkansen. Een vertaling b.v. van Querido's ‘Oostersche Koningen’ in behoorlijk Nederlandsch.... ik moet er maar niet aan denken!
Mag ik tenslotte nog even ingaan op wat mij nu eenmaal in het vertalen, bepaald door aard en gave van den vertaler, het meest boeit: de ontmoeting? In de vertaling van het lyrisch gedicht is, mits de vertaler bewapend is met een toereikende gave, die ontmoeting van zijn aard met den aard van den dichter, dien hij vertaalt, de gebeurtenis, die het meest bepalend is voor de waarde van de vertaling. - Ik kan hier niet duidelijker zijn dan door mijzelf te citee- | |
[pagina 51]
| |
ren: door U namelijk een gedeelte voor te lezen van een korte inleiding, die ik in het tijdschrift ‘Maatstaf’ gaf bij de Engelsche vertaling van een gedicht van Bloem en van enkele van mijn eigen gedichten.Ga naar voetnoot* De vertaling van lyrische gedichten wordt, voor er nog maar sprake is van technische voetangels en klemmen, bepaald door twee kansen: de ònpersoonlijke kans, gegeven door de onderlinge verhouding der beide talen, der beide instrumenten, en de bij uitstek pèrsoonlijke kans op een wezenlijke ontmoeting der beide bespelers, der beide dichters. Van die eerste kans wil ik hier niet meer zeggen dan dat zij, voor zoover zij de overbrenging van een compositie voor een bepaald instrument naar een ander instrument beteekent, minder moeilijk zal vallen naarmate de beide instrumenten, de beide talen, wat poëtische mogelijkheden aangaat, meer overeenkomst vertoonen. Deze onpersoonlijke kans is toch weer niet gehéél onpersoonlijk omdat de vertalende dichter naar aard en aanleg allicht meer vertrouwd is met de eene taal dan met de andere. Zoo ligt b.v. in de Nederlandsche taal Verwey dichter bij het Duitsch dan Boutens, die dichter ligt bij het Engelsch. - De tweede kans echter is de meest boeiende, want een goede vertaling van lyrische gedichten is pas een gebeurtenis als zij de ontmoeting van twee dichters waarneembaar - hoorbaar en zichtbaar - verwezenlijkt. Het is de ontmoeting van een gastheer met zijn hoogen gast: binnen zijn eigen taal, als binnen zijn woning, ontvangt en onthaalt de vertalende dichter den dichter, dien hij vertaalt. Hoe ruimer behuisd de gastheer, hoe meer hij zal trachten op zij te gaan, maar hoe meer hij, tegelijk, over al het hem eigene zijn gast de beschikking geeft. Het eerste ‘meer’ is de ontvangst; het tweede het onthaal. De doseering van ontvangst en onthaal (het persoonlijk accent van den vertaler) bepaalt de waarde van de ontmoeting: de vertaling. In de vertalingen in het Duitsch en in het Nederlandsch van de Sonnetten van Lovize Labé bewonderen wij de zeer per- | |
[pagina 52]
| |
soonlijke ontmoetingen van de gastheeren Rilke en Boutens met die dichteres. - In Rilke's vertaling van Valéry's ‘Le cimetière marin’ constateren wij, helaas, dat de ontvangst al te zeer wordt bepaald door een onthaal, waarvan de ietwat impressionistische cuisine den gast ongevraagd wordt opgedrongen. Als men zich bij de vertaling van een lyrisch gedicht zoo strikt mogelijk tracht te houden aan de vormgeving van den oorspronkelijken tekst (metrum, strophenbouw, rijmschema) - en ik acht dit geboden, want men kan een kristal niet vervangen door wat losse bloemen, noch wat losse bloemen door een kristal - dan kan het niet anders, of men moet hier en daar afwijken van de letterlijke beteekenis, mits dit niet gaat ten koste van den toon en den zin van het gedicht. Door de trouw aan de vormgeving, het lichaam van het gedicht, wordt er, bij het vertalen, op de techniek in haar uiterlijken zin (van) het willekeurig kunnen een (nog) stelliger beroep gedaan dan bij het schrijven van een eigen gedicht. Daar staat echter tegenover, dat men door de technische eischen (b.v. het rijm) soms een oplossing vindt, die op den oorspronkelijken tekst een winst boekt. Als een dichter zich er nu maar voor wacht een gedicht te vertalen tenzij hij het bewondert en het hem bezielt (en waarom zou hij een gast binnenhalen, die hem niet ten volle aanstaat?) zal dat streng beroep op zijn willekeurig kunnen aanhoudend worden gecompenseerd, én tegemoet gekomen, door wat de dichterlijke burger zoo graag ‘inspiratie’ noemt: de bevlogenheid, of - zoo men wil - de fooi uit den hemel. Zoo wordt de bezigheid van het vertalen dan zooiets als een opwindend, en hier en daar zelfs vervoerend knutselen. |
|