Maatstaf. Jaargang 3(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] A. Roland Holst [Gedichten] De kamer was donker De kamer was donker; het raam alleen hield nog een licht, dat te sterven scheen. Zij sprak uit het bed: hoe zijt gij zoo laat, en uw haar zoo wild om uw gelaat? Toen sprak hij met een doode stem, en de blaren ritselden achter hem: Ik kom u zeggen, dat ik ga - Nooit zal ik keeren waar ik nu sta - Hij zweeg; achter zijn duistre wil werd ook de wind in de blaren stil. [pagina 35] [p. 35] Ik zag een mensch Ik zag een mensch, die ik niet wist dat ik nog zien zou, in de mist. Het was in de duinen, ik stond alleen laag in een duinpan, toen hij verscheen. Aan den rand boven mij bleef hij staan - Hij neeg in den mist; hij zag mij aan - Wij wachtten, wie van ons zou gaan. Al had ik hem, door de mist verhuld, nog niet herkend, ik stond vervuld van angst toch, en een vreemde schuld. Toen zag ik, dat hij zich bewoog: hij daalde langzaam van omhoog, totdat wij stonden oog in oog. Vorige Volgende