sluitend nog Iwan Iwanowitsj of Serge Karin en spoedden zij zich, na het drinken van een glas kwas, per slede naar de rentmeester van het district S.
Elsschot, die mij vervolgens fascineerde, was er de oorzaak van, dat in mijn daarna geschreven proza ‘de man, na enig hoofdschudden, op de gang geraakte’.
Bijna al deze puberteitsuitingen waren diep somber, zoals dat op die leeftijd past. Luister maar eens naar dit fragment van uw vijftienjarige dienaar:
‘Er zijn mensen die zólang wachten op het geluk, dat zij op het laatst menen, in dit wachten het geluk te hebben gevonden. Zij slapen in. Hun aandacht verslapt en het beetje opmerkzaamheid en energie, dat zij nog bezitten, hebben zij nodig om een lange, moordend vervelende dag om te brengen. Alexander Berwitz was een van die mensen. Hij schreef, een oneindig aantal grauwe jaren lang, cijfers in dikke boeken onder elkaar en als er een boek vol was, wachtte hem een nieuw foliant. Als hij ooit idealen had gehad, waren die thans vastgekleefd aan de grote, dichtbeschreven bladzijden die hij telkens en telkens weer omsloeg. Zij zaten gevangen in de stoffige boekenkast van het kantoor en zelfs bij de jaarlijkse schoonmaak kwamen zij niet te voorschijn, omdat zij wel wisten dat ze in de atmosfeer van stof, inkt, boterhammen met kaas en glazen water uit het fonteintje in de gang toch zouden sterven. “Men is jong”, zo had Alexander Berwitz eens gezegd, terwijl hij bedachtzaam aan zijn sigaar trok, “om idealen te hebben en men wordt oud om ze te verliezen”. Misschien meende hij dat ook wel. Hij boog zich tenminste dadelijk weer over zijn boeken, zonder de bijval van zijn oudere collega's te willen zien. Het is namelijk een gewoonte van de mensen om bij hun mooiste daden en gezegden, geen hulde te willen ontvangen. Men noemt dit dikwijls bescheidenheid, doch er is een, niet zo verbreide mening, die zegt dat het juist het tegenovergestelde is.’
Dit zeer lamentabel aflopend verhaal werd, meen ik, opgenomen in de Haagse schoolkrant ‘De Schakelaar’, tot de redactie waarvan ik had weten toe te treden. Ik deelde deze eer met 23 andere jongens en meisjes - maar wat het schrijven betrof, was ik stellig een der ijverigsten. Het halve blad