| |
| |
| |
Leo Derksen
Gedichten
Onbestelbaar
als wij dan toch leven moeten
waarom dan niet als een rivier
gericht op een grenzenloos uitzien?
maar wij zitten verborgen
honderd vaders zouden wij wensen
die ons steeds weer opnieuw vertelden
om God te dienen en te verhongeren
in een gedicht dat de speeltuin is
van onze kleine gedachten
en waarin wij alles zeggen
wat we nooit zeggen mochten
en wat we niet meer kunnen verzwijgen
en we zeggen ‘dag, lieve, dag’
| |
| |
die alleen in onszelf bestaan
voor ons liggen rio en bagdad
naast de klok op de schoorsteenmantel
en we schreien in klankloze rijmen
omdat de liefde verbleekt
met de inkt op het papier
als wij dan toch leven moeten
waarom dan niet als een rivier
gericht op een grenzenloos uitzien?
maar wij schrijven haastig brieven
en sturen onszelf een ansicht
we sturen onszelf een ansicht
en dan vergissen wij ons weer
weer onbestelbaar bij ons terug
| |
| |
| |
Motet
wanneer je langs mijn raam kwam
en me voor willen stellen
en mijn buik willen laten zien
dit is mijn ziel had ik gezegd
en dit mijn lichaam kies nu
weg kunnen sturen om suiker of sigaretten
had ik mijn ziel kunnen sturen
en we hadden kunnen liefhebben
ik had je willen roepen en zeggen
hoe ik hier woon tussen woorden
en hoe telkens het leven afbrokkelt
in een gedicht dat nooit klaar is
en ik had over de landkaart
tot aan de grote rivieren
en we waren daarover gevaren
naar een eiland waarheen mijn ziel
mij nooit zou kunnen volgen
| |
| |
ik moet dus blijven wonen
| |
Onzekerheid
Om nu maar altijd stil te mogen zijn
en in de nacht de dag weer te vermoeden
en lief en lief te roepen; nooit te vragen
waarom ik ben, waarom er regen is.
Maar steeds worden de woorden weer een koor
en ik kan niet ontkennen dat het is
en dat ik ben. De vragen komen weer
en laten mij niet één minuut met rust.
| |
Mijn begrafenis
Het witte laken van de dood;
die dood is. Kus hem zacht
op het graf van zijn mond
en laat hem weten, dat hij wordt verwacht.
Mijn benen zijn lange stengels
en mijn buik is hol en leeg;
nog voor de vogels het bezongen.
| |
| |
die ter helle vaart. De kraaien
Maar ik weet dat ik dood ben
en dat ik nooit meer zal horen
hoe slecht ik was en nooit meer
mijn bloed zal horen protesteren
in het rumoer van het gefluister.
je was een aardige jongen
die mooi kon zingen en lief
en je had prachtige ogen,
..............................
neem nog wat kaas en drink koffie.
| |
Dodenbezoek
Vandaag moest ik het weten
dat zij stil zou zijn, slapend
en dat de woorden gestrand waren
aan haar lippen en daar wachtten.
Ook dat haar handen schelpen waren
en er zwarte vogels vlogen boven haar hoofd.
Vandaag moest ik het weten
zo stil liggend en niet spelend.
Ik herken haar al niet meer.
Haar aanwezigheid is een leugen.
| |
| |
Zij heeft de tijd stilgezet en ligt
te luist'ren naar de eeuwigheid.
moet ik reiken naar de toekomst
want zij heeft zich verraden
door een vergeten veeg lipstick.
| |
Levenswandel
Mijn leven staat op het plafond geschreven
zo vingerlicht getekend in de tijd;
ik trek mijn lichaam uit, ik wil het kwijt
en hang het aan de kapstok van het leven.
Wie nu een bolhoed heeft kan hem mij geven;
ik zet hem op het lichaam aan de wand
boven de mond die weer van angst gaat beven...
och, troost hem nu. Ik geef mezelf de hand.
Waarom? Ik heb de weg gekozen:
die naar de hemel gaat niet over rozen;
die naar de hel voert is een autobaan.
Op het plafond heb ik mezelf zien lopen:
een lichaam dat zijn ziel was aan 't verkopen
over een pad vol rozen naar de maan.
| |
De melkboer
De melkboer blijft maar steeds dezelfde man;
wat overwoekerd door zijn hard bestaan
kijkt hij mij met vermoeide ogen aan
en sukkelt naar zijn fiets en vult de kan.
| |
| |
Soms ben ik net zo moe als hij en dan
wil ik hem wel een treetje tegengaan
maar hij blijft altijd weer beneden staan
en schudt zijn hoofd en weet er alles van.
Die melkboer, denk ik, is een heilig man;
door God verkozen en door God verstaan
draagt hij van koe naar mij de melk aan
en is op die manier verbindingsman
en bergt het leven in de melkkan.
| |
Ik schreef en dacht
Ik zat te schrijven en ik dacht:
nu ligt het weten stil te slapen
en sling'ren woorden zich als apen
door de bomen van de nacht.
Ik zat te schrijven en ik dacht:
waar is de schepping toch begonnen
en hoeveel woorden zijn als nonnen
in de hervorming omgebracht?
Ik zat te schrijven en ik dacht:
als ik een vis was met twee vinnen
en God kwam dan mijn kamer binnen
was Hij niet op een vis bedacht.
Ik zat te schrijven en ik dacht:
als ik eens schreef met rode letters:
de wereld wordt bewoond door ketters,
werd ik Pilatus voorgebracht.
Zo schreef en dacht ik heel de nacht
en God stond voor mijn raam te kijken
| |
| |
en ook de Dood; ik moest bezwijken
en werd toen naar mijn graf gebracht.
Ik heb geschreven en gedacht.
|
|