Maatstaf. Jaargang 2
(1954-1955)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 871]
| |
B.W. Schaper
| |
[pagina 872]
| |
heven, maar in Wenen allerminst. Toen de opera het volgende jaar werd opgevoerd, was er van het satirieke element niet veel overgebleven. Maar de kritische geesten onder het gehoor hebben ongetwijfeld de ‘open plekken’ zelf wel ingevuld en zo kon er van dit opgewekte zangspel toch gezegd worden, dat het bijna een ‘revolutionnair manifest’ gelijk was. Ook het onuitgesproken woord kan eventueel zijn werk doen... Bekend is, hoezeer de Franse Revolutie de opera stimuleerde. Al zullen vele tijdgenoten aan de prae-romantische, sentimentele stijl van de opera op het ‘reddingsthema’, waarin Gaveaux uitblonk, de voorkeur hebben gegeven, het van hogerhand begunstigde politiek-moraliserende drama, meestal op het oude Rome geïnspireerd, had ook zijn invloed op de opera. De weerslag hiervan vindt men bij niemand minder dan de grote Beethoven, wiens Fidelio eigenlijk één lofzang op de vrijheid is, maar daarmee voor ons als kunstwerk niet zo heel veel genietbaarder is geworden dan b.v. Schiller's Raüber of Wilhelm Tell op het toneel. Pas in de Restauratieperiode, na 1815, komt de grote tijd voor de historisch-politieke opera, waarin met name allerlei patriottische sentimenten, die toen riskant waren, gelucht konden worden. De Italiaanse patriot Bellini liet in zijn Druïdenverhaal Norma zijn koren van Keltische krijgslieden anti-Romeinse krijgsliederen uitschallen, die gemakkelijk tegen de Oostenrijkse overheersers konden worden uitgelegd. Rossini's Willem Tell, zijn laatste opera, had ongetwijfeld dezelfde werking. Zelfs de fijnere Meyerbeer deed aan deze mode mee en leverde in zijn Hugenoten een historische bijdrage. Schrijver van het libretto was niet toevallig dezelfde Scribe, die ook de tekst leverde voor Auber's Muette de Portici. Men behoeft verder slechts de naam van Verdi te noemen, om de politieke tendentie te releveren, die vooral het epische genre in de opera-ontwikkeling heeft gekenmerkt. Verdi heeft zijn leven lang een ware guerilla met de censuur moeten voeren om zijn stukken opgevoerd te krijgen. Hij heeft heel wat moeten verduren alvorens zover te zijn gearriveerd, dat men hem de compositie van een officieel gelegenheidsdrama ter gelegenheid van de opening van | |
[pagina 873]
| |
het Suezkanaal opdroeg. De Aïda is desniettemin een van zijn meesterwerken geworden. Deze opera's uit de historisch-romantische school geven tevens in hun stijleigenaardigheden een vingerwijzing ter verklaring van het verschijnsel zelf, waarom de opera, althans een bepaald soort, zelfs afgezien van de tekst, vaak een enerverende en opwindende werking op de tijdgenoten heeft uitgeoefend. Immers: zij worden vaak, in tegenstelling tot de vroegere, intiemere stijlvormen, tot de ‘lawaai’-soort gerekend. Wat vroeger tot de recitatieven beperkt bleef, werd nu als verhaal in de aria's en koren opgenomen en daarbij werd aan het eind van de bedrijven afzonderlijk en vooral van het gehele werk alles toegespitst op een enorm sloteffect, waarin alle onderdelen, instrumenten, koren, balletten en solisten, de laatsten voorzien van een alles te boven gaand stemvolume, zich volkomen konden uitvieren. Daarbij was in 't bijzonder de epische opera vanouds geladen met hartstochten op een heroïsch niveau, die in de romantische periode tot hoogspanning konden worden opgevoerd. Terwijl men bovendien ook in het oog moet houden, dat vóór de Wagneriaanse stijl het contact tussen publiek en uitvoerenden zeer nauw was, zowel in de zaal als in de emoties, en de toehoorders telkens door hun bijvalsbetuigingen in de gang van het drama actief konden ingrijpen. Trouwens, er zou over de werking van de zoveel anders ingerichte Wagneruitvoeringen, die een sfeer van religieuze overgave en mystieke extase opriepen, ook op het openbare leven nog wel wat te zeggen zijn, waarbij men zich allerminst tot zulke excessen als van Hitler, voor wie de Wagnermuziek een soort opium vormde, behoefde te beperken. Gaat men te ver, als men de functie van de opera in de 19de eeuwse samenleving enigermate zou willen vergelijken met die van het drama in de klassieke Oudheid? Waarvoor dan het onmiskenbare niveauverschil, uit de burgerlijke vervlakking voortgekomen, evenmin een bezwaar behoeft te zijn als het feit, dat men deze functie in onze tijd wellicht nog het meest vervuld ziet in de theaterpraktijk van het bolsjewistische Rusland. In al deze gevallen biedt de op een groter publiek ingestelde opvoering de mogelijkheid tot een | |
[pagina 874]
| |
ontlading en katharsis van de psychische spanningen, welke in heftig bewogen of zwaar geladen tijdperken onder de massa leven en een uitweg zoeken. Waarbij soms die katharsis ontbreekt en de explosie naar buiten uitslaat. Dat was het geval in Brussel, anno 1830.
Auber was er wel allerminst de man naar om met zijn werk revoluties te ontketenen.Ga naar voetnoot*) Het leven van deze bekwame vakman vloot in een vrijwel ononderbroken cadans rustig voort, waarbij zijn opmerkelijk geringe behoefte aan nachtrust hem in staat stelde, een behoorlijke portie dagelijkse arbeid met de intensieve deelneming aan het societyleven van een wereldstad te combineren. In de dertig productiefste levensjaren beleefde hij vrijwel elk jaar de première van een van zijn stukken, zonder die overigens zelf ooit bij te wonen. Deze terughoudendheid tegenover het publiek, die op een zekere kwetsbaarheid wijst, werd wel als een onverschilligheid geïnterpreteerd, waaraan zijn niet enkel geaffecteerde bescheidenheid verder voedsel gaf. Auber dreef een jeugdige Wagner, die hem toch ook later nog wel wist te waarderen en stellig van hem geleerd heeft, tot de wanhoopskreet: ‘die man houdt niet van muziek!’ Geen wonder, wanneer men beseft, dat het enige antwoord in een interview, dat Auber des ochtends om zes uur placht te arrangeren om de onbescheiden indringers te weren, op Wagner's vragen was: ‘ik houd alleen van vrouwen, paarden, boulevards en het Bois de Boulogne’. Zoals hij anderen op een dwaalspoor bracht met zijn boutade: ‘ik heb tot mijn dertigste van de muziek gehouden - de hartstocht van een jongeman! Ik hield van haar, zolang zij mijn maîtresse was, maar sedertdien is zij mijn vrouw geworden...’ Zijn enige feitelijke relatie met de volksbewegingen, die zijn muziek wist op te roepen, was de toevallige omstandigheid, dat hij in Parijs in 1871 stierf, toen de Commune daar heerste. Maar toen hebben zijn vrienden de man, die de drie voorafgaande regimes gelijkelijk met zijn hymnen, cantates en koren had gediend, in het geheim uitgedragen, uit vrees, zoals een hunner het zei, dat ‘de | |
[pagina 875]
| |
mannen van de Commune hem, na een schijn van dankbaarheid voor de zanger van Masaniello de smaad zouden aandoen van een adoptatie in de schaduw van de rode vlag’. Er is geen spoor van enige opwinding te bekennen, die de eerste opvoering van de Muette de Portici te Parijs in 1828 zou hebben opgeroepen, ondanks de toch ook daar min of meer gespannen politieke verhoudingen. Op zichzelf is de inhoud van het stuk dan ook allerminst revolutionnair van strekking. Het is alleen de analogie in situatie geweest, die het patriottische pathos der Brusselaars in 1830 liet ontvlammen aan de welluidende liederen der Napolitaanse operahelden. Misschien moet men in die liederen de hand herkennen van een der beide scenarioschrijvers, Casimir Delavigne, die in de Julirevolutie in 1830 met de ‘Parisienne’ een pendant zou scheppen voor de ‘Marseillaise’.Ga naar voetnoot*) Maar behalve enkele liederen, die overigens wel de glanspunten van de opera vormden, is het hele libretto een toonbeeld van de nonchalance en vrijmoedigheid, waarmee deze operatekstschrijvers zowel met de logische ontwikkeling van een drama, als met de historische gegevens omsprongen. De Muette de Portici is naar inhoud en opzet een sentimentele draak, waarin de titelfiguur, de ‘stomme’ zuster van de opstandige visser en volkstribuun, de meest onwaarschijnlijke en in de opvoering waarschijnlijk ook de ondankbaarste is. De bepaald stuntelige, in keukenmeidenstijl geschreven aanduidingen, die wij in een overigens alleramusantst oud tekstboekje voor de Brusselse opvoering aantroffen, moeten ook de bekwaamste prima ballerina van het Parijse operaballet, die deze rol placht te vervullen, in wanhoop hebben gebracht. Maar het toppunt van melodramatiek bereikt deze opera, een der eerste met een tragische afloop, wanneer de heldin aan het eind van het balkon van het koninklijk paleis te Napels in de, volop vuurspuwende, krater van de Vesuvius springt, die in werkelijkheid een kleine tien mijlen daarvan verwijderd is.Ga naar voetnoot**) Hier heeft Scribe, de scenarioschrijver, op wiens fantasie de componist volkomen vertrouwde, Auber een lelijke poets ge- | |
[pagina 876]
| |
bakken. Hetgeen niet verhinderde, dat deze laatste zijn helper dankbaar was, omdat hij door de kleurige weergave van alle mogelijke landschappen het hem, Auber, mogelijk maakte, rustig in Parijs te blijven, waar hij aan het Bois meer dan genoeg had. Waar de historische achtergrond van het operadrama zo irreëel is, heeft het eigenlijk niet veel zin, deze hier in den brede op te roepen. Temeer, omdat uit de beschikbare literatuur over die merkwaardige Napolitaanse opstand in 1647 tegen een corrupt en willekeurig Spaans bewind toch weinig anders dan een legende te voorschijn komt, die al naar het standpunt van de beschrijver de hoofdfiguur, de visser Masaniello, in een min of meer gunstig daglicht plaatst. De gebeurtenissen zelf hebben hun plaats in de samenhang van een reeks gelijktijdige verschijnselen van verzet tegen de druk van het zich hoe langer hoe meer consoliderende, hier en daar reeds overrijpe absolutisme: het jaar 1648 is niet alleen een vredesjaar, maar in tal van Europese landen ook een jaar van crisis en revolutie. In het Spaanse landencomplex was de volksopstand tegen een al te zware belastingdruk in een gebied, waar vanouds vreemde, met name Franse kapers op de kust lagen om de rol der Spanjaarden over te nemen, zeker niet zonder gevaren. Maar dat deze opstand in Napels zozeer de aandacht en verbeelding der dramaturgen heeft beziggehouden, ligt niet aan zijn historische betekenis. Het is de heftige bewogenheid der gebeurtenissen, het spectaculaire lot van de volksheld, eendagsvlieg, te gauw verzengd in een te snel gerezen gloriezon, de kleurigheid ook van de entourage, met zijn klassieke reminiscenties en met de Vesuvius op de achtergrond, misschien zelfs de betrekkelijke onbeduidendheid en afgelegenheid van het Napelse gebeuren zelf mede, die de attractie verklaren moet, die deze stof op vele schrijvers heeft geoefend. Merkwaardig genoeg in vaak geheel uiteenlopende richting, wat de te trekken moraal betreft. In dit verband mag men de bewerking niet verzwijgen, die ‘Mas' Aniello, Oproermaker van Napels’ in onze vaderlandse letterkunde van de hand van tijdgenoten heeft ondervonden. Vondel heeft onder deze titel een gedicht gemaakt op de afbeelding van de betrokkene, dat waarschijnlijk van | |
[pagina 877]
| |
1653 of even daarvóór dateertGa naar voetnoot*: Sie Mas' Aniello hier in Print voor elk ten toon,
Die van een Vischbank klom op 's Konings hogen troon,
Het kitteloorigh Paart van Napels holp aan 't hollen,
En, op zijn Faiëtons, geraakt aan 't suizebollen,
In eenen oogenblik ging plotselingh te grondt,
Gehoorzaemt als een Vorst, doorschoten als een Hont.
Van gelijke strekking schijnt de ‘Op- en Ondergang van Mas Anjello of Napelse Beroerte’, een treurspel van Thomas Asselijn, dat in 1668 of 1669 in de Amsterdamse schouwburg werd opgevoerd.Ga naar voetnoot** In de opdracht aan de stadssecretaris, de heer Van Vlooswijk, wordt namelijk uitdrukkelijk uiteengezet, dat ‘dien grooten muytmaaker, waar voor alle nakomelingen verzet zullen staan’ niet ten tonele wordt gevoerd, ‘om de gemoederen des volks te verrukken tot zoodanige driften’, maar ‘om de zelve veel vaster noch te doen ankeren in het hertevan deze hooghloffelijke Regeringe’. De ‘onmaatigheid zijn'er tyrannye’ en zijn val, na de ondergang van ‘de vermaardste huyzen en geslachten des Rijks’, tot een ‘raazende dolligheyt, waar door hij (als zynde van geen stof opgeleyt om te heerschen) in 't midden van zijn woeden veragtelijk als een hondt is doorschooten’, moeten hier als waarschuwing dienen. Maar de tijdgenoten hebben toch onraad geroken en zo vinden we in de berijmde toneelhistorie van A. Pels, Gebruik en Misbruik des ToneelsGa naar voetnoot*** de regels: Ook zouden veele uit Maz' Anjello wel besluiten,
Alsof 't een stof was, om den Onderdaan tot muiten
Te brengen, en te meer, om dat het wierd vertoond
| |
[pagina 878]
| |
Voor de eerste maal, zo als (en 't was noch geen gewoont)
Het honderdpenning geld in Holland wierd geheven...
Pels acht zich gerustgesteld doordat het stuk te ‘erbarmelijk geschreven’ was en ook het doelwit van de schrijver niet zou zijn, de Staat opzettelijk te honen. Wie het woordenrijke stuk doorleest, stuit soms op een ‘verdachte’ onpartijdigheid, die nogal afsteekt bij het geruststellende Voorwoord, maar die wel past bij de verrassingen, waarvoor de schrijver van Jan Klaasz of de Gewaande Dienstmaagd zijn publiek wel meer geplaatst heeft. Maar hoe dan ook, hier te lande heeft Mas Aniello niemand anders ‘het hoofd op hol gebracht’. Het is vrijwel onmogelijk, aan de hand van de Noordnederlandse historische literatuur een heldere kijk te krijgen op de Belgische Omwenteling van 1830. Daarvoor is de behandeling van ‘een der ingewikkeldste imbroglio's onzer geschiedenis’ aan alle kanten veel te politiek geïnteresseerd, hetzij van vóór- of van tegenstanders der ‘scheuring’. Dat de laatsten, de fanatieke Groot-Nederlanders, ooit tot een onvertroebelde voorstelling zullen geraken, is bijna per definitionem uitgesloten. Wie met Gerretson c.s. enkel weet te spreken van een ‘muiterij van 1830’, ‘een Franse Commune op Nederlands territoor uitgelokt en betaald door Fransen, en uitgebaat door een verfranste bourgeoisie’, schakelt zichzelf bij voorbaat van elk onderzoek sine ira et studio uit. Maar ook in het Zuiden is de geschiedenis van het ontstaan van de Belgische staat uitermate controversieel. In 1930 kon Emile Vandervelde dan ook nog terecht schrijven, dat tot dan toe ‘allen, die over de Belgische revolutie schreven, eer de legende dan de historie hebben weergegeven’.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 879]
| |
In Noord en Zuid betoonde men echter van de zijde der officiële geschiedschrijving de gemeenschappelijke tendentie, de rol en betekenis van die factor te onderschatten, te miskennen en zelfs te vervalsen, wiens invloed in het gehele gebeuren toch volstrekt beslissend is geweest. Dat is het optreden van het proletariaat van Brussel en andere Belgische steden, ja zelfs ten dele van het platteland. Dit proletariaat, dat in 1830 geen eigen woordvoerders, geen algemeen program, geen stem bezat, is de eigenlijke motor in de beweging van 1830 geweest, heeft in zijn eentje de slagen opgevangen en is, na een historische daad te hebben volbracht, niet alleen van de vruchten, maar ook van de eer daarvan beroofd. In zoverre als men in dit Belgische proletariaat van 1830 nog een onmondige, een ‘stomme’ kracht kan zien, is de opvoering van de Muette de Portici en de katalyserende rol, die zij in de gebeurtenissen vervulde, niet slechts van incidentele, maar ook van symbolische betekenis. Natuurlijk waren het niet de arbeiders, die op de avond van de 25ste Augustus in de Muntschouwburg aanwezig waren. Over de gang van zaken binnen die schouwburg lopen de verslagen trouwens nogal uiteen. Terwijl volgens sommigen de oproerige liederen met razende toejuichingen werden begroet, onder aanvoering van een man in het parterre, die met een soort kokarde (waarvan de kleur niet vermeld wordt!) het sein gaf, zag men er volgens anderen slechts ‘de bekende gezichten’ en was ‘alles wat er gebeurde de herhaling van enige toespelingen op de volksvrijheid’. Alle ooggetuigen zijn het er echter over eens, dat het eigenlijke spektakel zich afspeelde op het Muntplein, waar zich ‘een menigte bevond, welker gezichten en kledij men niet bepaald gewend was er te zien’, en die nauwelijks het einde der voorstelling afwachtte om de woningen van gehate regeringspersonen zoals minister Van Maanen, Libry Bagnano (een betaalde persknecht der regering) en enkele politieautoriteiten te verwoesten. Dat was de inzet van wat zich, na enig horten en stoten, tot een onweerstaanbare lawine zou ontwikkelen. Zonder die lawine op haar verdere weg te volgen, beperken wij ons hier tot een enkele kanttekening op grond van | |
[pagina 880]
| |
ons thema. Uiteraard is moeilijk te bewijzen, in hoeverre deze volksmenigte, over wier omvang trouwens ook nogal onzekerheid bestaat, onder invloed van de opgevoerde opera gehandeld heeft. Dat men die opvoering een tijdlang verboden had om haar ‘oproerige inhoud’, geeft te denken. Ook waren sinds de Julirevolutie Franse liederen als de ‘Marseillaise’ en de ‘Parisienne’ in Brussel populair. Bovendien moet men rekening houden met het feit, dat onder de roerige elementen de boekdrukkers de boventoon voerden, die daarbij niet alleen geïnspireerd werden door hun Parijse collega's, maar stellig voor de revolutieromantiek der operateksten zeer wel toegankelijk waren. En nu bood de Muette een aantal aria's, die niet alleen goed in het gehoor lagen, maar bovendien toespelingen behelsden, die zelfs de simpelste geesten in vlam konden zetten. Een der glansnummers was de barcarolle Amis, la matinée est belle, met het refrein: Parle bas, pêcheur, parle bas:
Le roi des mers ne t'échappera pas.Ga naar voetnoot*
Dan was er het eveneens beroemde duet Amour sacré de la patrie met het telkens herhaalde: Mieux vaut mourir que rester misérable!
Pour un esclave est-il quelque danger?
Tombe le joug qui nous accable,
Que sous nos coups périsse l'étranger!
En na het, in een primitieve mimiek geleverde, verhaal van de zuster van Masaniello diens hartstochtelijke uitval: Oui, que ce jour me soit ou non fatal,
Il faut armer le peuple et donner le signal...
Welnu, buiten, meer nog dan binnen de schouwburg, stond | |
[pagina 881]
| |
men gereed dit signaal te beantwoorden, terwijl het spoedig aan wapens niet ontbreken zou. De menigte, door de willekeurig in Brussel gehandhaafde belastingen op het gemaal en geslacht, hier evengoed als in Napels tot wanhoop gedreven, geïnspireerd door het voorbeeld van Parijs, waar ook Brusselse arbeiders op de barricades hadden meegevochten, had niet zo heel veel nodig om op drift te raken. Dat echter dieper krachten haar voortstuwden dan een oppervlakkige revolutieromantiek, bewees de vierdaagse heldenstrijd, die het Brusselse proletariaat, door de bourgeoisie verraden en in de steek gelaten, eind September geheel op eigen kracht tegen de troepen van de Nederlandse staat triomfantelijk heeft weten te doorstaan. Van de Brusselse bourgeoisie had een deel, in haar doodsangst voor het opstandige volk, om de bescherming der regeringstroepen gesmeekt; de dames stonden klaar in groot toilet om de legerleiders te begroeten. Hoevelen zullen zich later gehaast hebben, zich tot de winnende partij te bekeren, om tezamen met die radicale burgerlijke leiders, die vóór de beproeving de wijk genomen hadden, de leiding en de resultaten der gebeurtenissen over te nemen? In karakterloosheid deed de Belgische bourgeoisie niet onder voor haar noordelijke klassegenoten, die reeds in 1813 nauwelijks wisten, wat meer te vrezen: de Franse overheersing of de bevrijding door een waarlijke volksbeweging, waartoe de Noordnederlandse massa toen overigens de energie ontbrak. Geen wonder, dat de burgerlijke Belgische geschiedschrijvers zich niet gehaast hebben, het aandeel te erkennen, dat de arbeidersklasse ‘Jan Klaassen’, zoals men het volk toen noemde, in hun vrijheidsstrijd heeft gehad. In het Noorden hebben de tijdgenoten om verschillende redenen de gang van zaken in 1830, voorzover zij er al iets van begrepen, zoveel mogelijk gemystificeerd. In alle rapporten, door diverse ambtsdragers in die dagen uitgebracht, zijn het ‘Franse agenten’ of ‘emissarissen’, die overal de hand in hebben. Stellig is er van Franse zijde geïntrigeerd, maar men krijgt wel sterk de indruk, dat er in Noord-nederlandse kringen in die periode een angstpsychose leefde, die overal naast het rode spook de Franse chimaera deed | |
[pagina 882]
| |
ontwaren. Er zou voor een modern historicus een aardige studie over de ‘Vijfde colonne’ en haar reële betekenis in 1830 zijn te maken. De Nederlandse geschiedschrijving heeft van al deze, vaak op on dit's berustende verhalen gretig gebruik gemaakt en ze soms nog met eigen fantasie aangevuld. Wat men haar ernstiger moet aanrekenen, is dat zij nog in onze tijd kennelijk zo weinig sociaal onderscheidingsvermogen en sociaal besef bezit, dat zij voor het Brusselse arbeidende volk geen andere termen schijnt te bezitten, dan die van ‘ondefinieerbaar grauw’ en ‘grondsop der samenleving’, ‘voor niets liever te vinden dan vernielen, plunderen en brandstichten’; en dat tegen allerlei zelf gebruikte getuigenissen in, die meermalen van een ontroerende zorg gewagen, de opstand niet door schanddaden te laten bezoedelen.Ga naar voetnoot* Het Belgische proletariaat heeft een eeuw moeten wachten, alvorens het een stem vond, die zijn eerherstel eiste. Het zal straks, wanneer het jaar 1955 allicht tot nieuwe herdenking aanleiding geeft, stellig zijn volwaardige plaats innemen. Misschien zou de Nederlandse arbeidersklasse, die zich toen nog in volslagen onbewustheid als kanonnenvlees tegen haar zuidelijke lotgenoten liet gebruiken, er mede voor kunnen zorgen, dat het Noorden bij die gelegenheid een gepaster houding vindt dan in 1930, toen onrijpe elementen zich aan anti-Belgische demonstraties te buiten gingen, In Beneluxverband kan men moeilijk de feestelijkheden van de partner door ongare of ongure ‘rouw’-betogingen laten verstoren. Het behoeft voor een Noordnederlander waarlijk geen karakterloze verloochening der zuidelijke taalgenoten te zijn, wanneer men onze zuiderburen, wier nationale samenhang tweemaal een van twee kanten aangewende vuur- | |
[pagina 883]
| |
van de napelse tot de brusselse beroerten proef heeft doorstaan, straks van harte hun feestvreugde zou gunnen. Menig Nederlander zou daarbij, zij het op zìjn wijze en met zìjn bijgedachten, zich kunnen verlustigen in een wederopvoering van die Muette de Portici, die in alle onschuld en edelaardigheid zoveel beroering heeft teweeggebracht. |
|