Maatstaf. Jaargang 2
(1954-1955)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd[In Augustus 1951 bracht Martinus Nijhoff met mijn vrouw en mij een week-end door in Maarn. Ik herinner mij nog precies hoe wij, languit liggend in de hei, op Maandagmorgen de opzet bespraken van Maatstaf. Nijhoff nam op zich, iedere maand de aflevering te openen met een bijdrage over iets wat zich één of twee maanden eerder in de wereld van de letteren, of in die van de andere kunsten had afgespeeld en dat voor zijn lezers van bijzondere betekenis mocht worden geacht. Ook de voorbeelden, die hij opsomde, om ons de bedoeling van zijn rubriek goed duidelijk te maken, herinner ik mij nog haast letterlijk. Daarbij ging hij er van uit, dat hij niet altijd zèlf het gekozen onderwerp behoefde te behandelen, maar dat hij, als redacteur, in bepaalde gevallen anderen zou kunnen aanwijzen. ‘Wanneer bijvoorbeeld’, zei hij, ‘Vogelsang zou komen te vallen, dan moet iemand van zijn oud-leerlingen zijn betekenis als cultuurhistoricus aan de lezers van Maatstaf duidelijk maken’. | |
[pagina 747]
| |
Nijhoffs rubriek heeft zelfs niet een begìn van verwezenlijking gehad, omdat de dood hem al overviel toen hij zich had gezet aan het voorbereiden van zijn bijdrage voor nog maar het eerste nummer. Maar toen in December van het vorige jaar Vogelsang kwàm te vallen, herinnerde ik mij dadelijk Nijhoffs in 1951 genoemde voorbeeld en in zijn plaats vroeg ik Eduard Reeser voor een herdenkingsbijdrage, in de vaste overtuiging, dat deze keuze óók die van Nijhoff zou zijn geweest. Evenzeer zou hij zich hebben verenigd met de vorm, waarin Reeser aan mijn verzoek heeft voldaan: het voor de druk gereed maken van een college van Vogelsang. Een paar maanden na Nijhoff overleed Top Naeff. Met een artikel over haar zou hij zeker zèlf de daarna verschijnende aflevering van Maatstaf hebben geopend. Bij zijn ontstentenis wist ik onder de Nederlandse schrijvers niet dadelijk iemand (met Annie Salomons had ik toen nog geen contact), die hem op gelijk niveau zou kunnen vervangen. Mijn vrouw ried mij toen aan, Vogelsang, van wie zij wist, dat hij Top Naeff goed had gekend, haar bewonderde en een bewondering voor Willem Royaards met haar deelde (Vogelsang immers was Royaards' promotor bij diens ere-doctoraat en Top Naeff wijdde hem een uitvoerige biografie), te vragen om een herinneringsbijdrage over Top Naeff. Om redenen, die hier niet ter zake zijn, heeft Vogelsang aan ons verzoek niet kunnen voldoen. Ik zou zijn lange brief van 15 Mei 1953 uit Rome ook hebben laten rusten, wanneer zich niet het curieuze toeval had voorgedaan, dat in deze aflevering, waarin Reeser het woord geeft aan Vogelsang, Top Naeff aan de beurt was bij Annie Salomons in haar Herinneringen uit den ouden tijd. Het leek mij voor de lezers van Maatstaf boeiend om, waar beiden in dit nummer worden herdacht, een paar karakteristieke opmerkingen af te drukken van de een over de andere, temeer waar het hier twee figuren geldt, die in de eerste helft van deze eeuw zo'n krachtig stempel hebben gedrukt op het letterkundige en cultuurhistorische leven van hun dagen. B.B.] | |
[pagina 748]
| |
W. Vogelsang over Top NaeffMaar onze, Tops en mijne, aanrakingspunten lagen in 't algemeen op onze voorzeker gemeenschappelijke manie voor de literatuur toen ook wel al ietwat versterkt door mijn voorliefde voor enkele van Tops éérste geschriften en voor haar soms feilloos teekenend en altijd lenig proza. Verder op het tooneelgebied. Het was de tijd waarin Alida Klein (latere Mevr. Tartaud) veel bij de Vroesoms de HaansGa naar voetnoot* kwam. Royaards was nog nauwelijks in 't spel. Later volgde ook die samenhang met Royaards' tooneelbedoelingen en sommige zijner successen. Dáár vond ik dus weliswaar weer allerlei gelegenheid haar te zien en te spreken. Maar, dat waren toch maar momenten in pauzes van vergaderingen en dergelijke. Eerst een paar jaar geleden werd mijn herinnering aan dien tijd weer zoo levendig, naar aanleiding van Tops boek over Royaards, dat ik meende haar eens te moeten opzoeken. Ik heb toen in Dordrecht, in haar oude huis, bij haar geluncht en heb haar toen weereens een heelen middag gesproken. Altijd als dezelfde, mij sympathieke Top, met al die samen beleefde toestanden en herinneringen, waar een mensch op mijn leeftijd nog meer behoefte aan heeft dan in den roezemoes van 't gareel.
Natuurlijk ben ik er bij geweest toen zij haar eereburgerschap kreeg. [...] Ik hoorde haar allervoortreffelijkste laatste speech bij die gelegenheid en sprak haar even daarna, toen zij, strompelend tusschen stoelen en banken, haar zitplaats aan de publiekzijde weer opzocht. Op dat oogenblik wisselden wij nog geen 20 woorden. Zij was perplex, dat ik er was en dankte voor de bloemen, die 'k haar 's morgens had laten sturen. | |
[pagina 749]
| |
Zóó moet ik het laten bij wat het is geweest: een stille vereering van dat hoogst individueel en soms argeloos, dan weer scherp kritisch talent. - Maar altijd, in haar uitingen zoowel als in haar geheele persoonlijkheid - die misschien nooit zóó sterk naar voren is gekomen dan in haar niet geïmproviseerde, maar wel admirabel voorgelezen dankbetuiging aan de stad die haar - helaas wat laat - hulde bracht - is Top een der Nederlandsche vrouwen geweest, die voor mij de altijd weer vernieuwde bevestiging brachten, dat tenslotte alleen de menschenkennis en de zeggingskracht van de weinige Vrouwen, die zich kunnen uiten, van waarde is! |
|