Maatstaf. Jaargang 2(1954-1955)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 714] [p. 714] A. Marja Vertaalde gedichten Een romanticus Ik moet voortdurend mijn geweten sussen daar ik nog niets behoorlijks heb gedaan, met dromen, dwepen en wat meisjes kussen houdt alles op en vangt het steeds weer aan. Ik voel mij weerloos voortgedreven tussen alle anderen, die op een doel afgaan; mijn ogen die naar wijsheid moesten dorsten dwalen steeds af naar welgevormde borsten. Soms, in een kroeg, bevangt mij het verlangen tot boete doen; een onbestemd geluid roept mij naar buiten, en ik voel mijn wangen van tranen overstroomd en snik het uit. Als men daar binnen iets van op zou vangen lag ik voorgoed bij iedereen eruit; ik pas noch bij die and'ren noch bij hen, - ach wist ik toch wat voor een mens ik ben! Ik zie geen kans in woorden te openbaren waarom het leven nooit voldoening geeft, alleen het speeltuig met zijn weke snaren vertolkt soms iets van wat er in mij leeft. Dan is het lied weer uit, en luist'rend naar een dun kraaien dat de morgen tegenbeeft voel ik me - weer alleen - in slaap geraken terwijl alle and'ren geeuwend juist ontwaken. Klabund [pagina 715] [p. 715] Sneuvelend De dood bezit al lang geen speeltuig meer, hij is geen eenling met een zeis die blinkt, zijn greep rijst uit een leger dat naar leer en zweet en schroeiend vlees en etter stinkt. Soms heb ik 's nachts de maan mijn leed geklaagd, soms riep ik haar die onder 't hart mij droeg en dacht: God moet wel zijn als zij, hij vraagt: mijn jongen, lig je zo wel warm genoeg? Ik had zo graag nog allerlei gedaan, zo lang het hart slaat, spreekt het ook van plicht, maar achter mij zie ik een ander staan en hij gelooft nog in wat voor hem ligt. Klabund Libertijns Bekvechten vond ik nooit de moeite waard, natuur en kunst genoot ik zonder spijt, mijn handen warmde ik bij de levenshaard, nu dooft het vuur: 't wordt langzaam aan mijn tijd. W.S. Landor Vorige Volgende