Maatstaf. Jaargang 2(1954-1955)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 702] [p. 702] Gerrit Achterberg Aquarium Goudvissen, een phalanx van schijn, louteren als lover onder de waterlijn; kabouterend om een hoek, schokschouderend op zoek. Gezeten aan hun middelloodlijn komen zij toegeschoven in al het ondersteboven van kamer en raamkozijn. Tegen de zwaartekracht in randen zij bovenin even het droge aan, alsof van hun uit gezien en met ons oog bovendien buren aan 't bekvechten slaan. Maar beide realiteiten zullen elkaar niet bijten. God scheidde water en land en stapte voor 't eerst aan land. Het spiegelbeeld kwam tot stand. Jezus liep over het water, maar dat was terug en later; een spooksel, dachten ze, staat er. Wij zijn hier niet aan het strand. Wij zijn hier bij de interne vraagstukken van de moderne hydrodynamische wetten, die het ons voorlopig beletten. De watervracht naar omhoog en de evenwichtelleboog [pagina 703] [p. 703] grondvesten iedere vis waar hij toevallig is. Met minder kan hij niet toe en meer wordt hij nimmer moe diepzinnig te verplaatsen in een voorzichtig haasten; een vrijheer onbetwist, als hij niet beter wist; de staart met zachte zwenking aanhoudend in bedenking. O vis waarmee het bezig is wat ik niet heb: verheffenis op eigen kracht en zinken door drempels van verdrinken; symbool van God de Zoon om ons verdiende loon. Er is daar nooit iets te horen onder die heldere toren. Al dreunen straaljagers over, zij vallen nimmer voorover, beveiligd binnen hun tover. Aan áen stuk door verkiezen zij vlak voor hun neus precieze punten aan doofstom glas, kauwende op hun kiezen of water wittebrood was; scheelogend langs het niets; zichzelf het enige iets; om plotseling, zonder reden, te vluchten uit het heden terug naar het verleden, weg door het weerstandloze en doen de namiddag blozen; het weerlichten van de geest waarvan je in Genesis leest. Vorige Volgende