Maatstaf. Jaargang 2
(1954-1955)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 626]
| |
K. Jonckheere
| |
[pagina 627]
| |
daging zal staan. Geen verwatener, geen onbeschaamddriester waarheden dan die rolden uit de mond van een gevoelige natuur, in staat van gedekt en onbelemmerd incognito-schap. Van in uw eerste gedichten, het bundeltje Verzen uit 1918, hebt gij die vierdubbele plooi aangenomen. Bij de bespreking ervan in Vlaamsch Leven, nummer van 18 Augustus 1918, treft dadelijk de uitroep van Willem Gijssels: ‘Gaston Burssens durft!’. En gij zult U herinneren, dat het gedicht Verzen voor de kristelijke Zonde-Vrouw U berucht maakte en U in het huidige ‘Lectuurrepertorium’ nog altijd de morele kwotering II bezorgt; II met een asterisk, wat betekent ‘streng voorbehouden lectuur’, ‘onderstelt meer dan gewone geestesontwikkeling vanwege de lezer’ of ‘voor specialisten bedoeld’. Dat gij durft hindert niet, integendeel, maar dat gij lang gemeend hebt U te moeten camoefleren hindert ons wel ofschoon het te danken is aan het betrekken van uw egelstellingen dat gij hebt durven vuren. Na zoveel jaren, en nu ge toch geconsacreerd werdt, mag U de vraag worden gesteld of gij er geen systeem van hebt gemaakt met die zucht om U slechts middellijk bloot te geven. Middellijk via vormeigenaardigheden, die niet door U werden uitgevonden: zonderlinge typografie; middellijk via stijl-bizarheden, als woordspelingen en clowneske verschrijvingen; middellijk via stelselmatig abrupte afbrekingen van een normale, waarachtige en organisch verantwoorde inspiratie. Onzes inziens was die door meevoelende en bewonderende vrienden spoedig doorziene en achterhaalde rond-de-pot-draaierij overbodig. Alleen gij zelf kunt weten of ge zonder deze spitsvondigheden uit één uwer hersenkronkels de andere Burssens aan het woord hadt laten komen, de andere, die even overtuigd expressionist kon zijn en blijven zonder de pirouette van de zonderling Burssens. Want de expressionist Burssens vond in de zonderling Burssens niet altijd een liefdevolle broer, zeer zelden een vertrouwd vriend, niet dikwijls een goed strateeg. Laten we, als ge wilt, het geval aldus resumeren: de milde, de waarachtige, de geraffineerde, de voortreffelijke dichter Burssens heeft zich niet altijd kunnen losmaken van de bewaarengel, die hem op de avond van zijn | |
[pagina 628]
| |
geboorte door zijn liefdevolle moeder werd meegegeven. Uw moeder kon echter niet vermoeden dat gij aan het dichten zoudt slaan en op dat gebied niemand dan haar zoon zelf zoudt nodig hebben. De bewaarengel nu meende goed te doen U nimmer te verlaten en hij ontpopte zich tot uw impresario. Gij, gij hebt de moed niet gehad het hem te beletten, omdat ge een brave jongen zijt. Een tweede datum van belang voor wie U begrijpen, dus genieten wil, betekent de dag, waarop gij de Chinese poëzie hebt ontdekt, de oude en de nieuwe, en gepoogd hebt haar te vertalen; in uw bundel De Yadefluit uit 1919. Vertalingen uit het Duits en het Frans, of liever nog: vrije bewerkingen. Achteraan in het boek hebt gij een kanttekening aangebracht, die aldus begint: ‘Chinese verzen in 'n om 't even welke europese taal proberen over te zetten is eenvoudig niet denkbaar. Chinese poëzie is niet te kopiëren. 'n Woord kan twintig betekenissen hebben, b.v.: Dao is gelijk aan weg, regel, leiding, vernuft, geest, hoogste vernuft, wereldgeest, om aldus tot het hoogste begrip god te komen. Men ziet 'n chinees schrijfteken, dat zelfs geen klank in zich sluit, onbegrijpelijk; 'n chinees ziet met één oogopslag al de bonte begrippen vóór de geest, zoals wij in 'n bioscoop de diverse beelden van de film - het ene een gevolg van het andere - te zien krijgen....’. Het ene een gevolg van het andere! Zit hier de sleutel niet op de poort van uw poëzie? Is het inderdaad niet de droom van de dichter het woord te vinden, concreet om te beginnen, beeldwoord dus, waaruit dan de andere betekenissen springen, als een vuurwerk-fusee, die, als deze bijna verbruikt is als beeld, plots weer openknalt tot andere magie; enzovoort? De kettingreactie, zoals in de nucleaire kunde. Hebt gij sedert uw bundel Piano uit 1924, na het intermezzo Liederen uit de Stad en uit de Sel van 1920, iets anders gedaan dan de wet van de associatieve kettingreactie toegepast? En gehoopt uit de aldus ontstane verschuivingen poëtische trillingen te veroorzaken? Er is een hele poëtica te schrijven aan de hand van die Chinese methode, zoals gij ze hebt toegepast. Verschuivingen van alle aard, in alle richtingen: | |
[pagina 629]
| |
Van woordsoort naar woordsoort: ‘Vingeren toetsen de toetsen’; van hoofdletter naar hoofdletter: ‘...maar Chaplin is in nood/ Chopin is dood...’; van lettergreep naar lettergreep: ‘Chopin is dood/en wordt begraven met zijn marsj in do/dodo/dada/-dadaïsme van het auditorium’; vier dominostenen dus, die, als één valt, alle vallen: do, dodo, dada, dadaïsme. Deze voorbeelden uit Piano. Wilt gij er uit latere bundels, uit French en andere Cancan van 1935: De zon schuift naar de verte
naar alle verten schuiven zonnen
de verre zon van verlangen
de zon van ver verlangen
't verlangen naar een verre zon
naar alle verre zonnen....
of uit Elegie van 1943: Voor hem die al zijn hopen ziet vervlieden
in 't nàverklinken van dat stervend lied
is dit het diepste van zijn weergezien verdriet
dat geen verdriet meer is van ongekend genieten
dat geen genot meer is - meer vrees ik niet
dan dat een schoon verdriet zou gaan verdrieten....
dit laatste vers werkelijk magnifiek een finale wordende van vorm en inhoud; zoals uit een hoop ineengevlochten ringen en lijnen plots de felle kop opspringt van het onvermoede maar definitieve, dat slang heet of opengevouwen nachtschone. Aldus doorgetrokken deze methode tot in de jongste bundels Pegasos van Troja en de herdruk van Elegie, met al de versificatieve mogelijkheden ineens, van abstract naar concreet en van beeld tot begrip: Ach liefste jij van alle vrouwen
die ik geraakt heb en dan aangeraakt...
Het is om zich af te vragen of twee rijmende woorden, in | |
[pagina 630]
| |
plaats van ‘maar’ muziek te zijn, geen onbewust verlengstuk zijn, meer dus dan echo, en deeluitmakende van gans het associatief arsenaal waarvan gij het bestaan onthult. Wie aandachtig één van uw zeer goede gedichten nagaat, merkt niet alleen de buitenrijmen op, maar ook de vele binnenrijmen; nog is dit alles klein bier wanneer men uw verschuivingen, volgbare en niet onmiddellijk naspeurbare, begint na te gaan. Niet alleen de klanken rijmen bij U maar, onderling, ook de beelden en de gevoelens en de gedachten; dozijnen bruggen slaat gij onderweg nog tussen de diverse eilanden, die zich aldus zichtbaar en onzichtbaar, onderzees en bovenaards tot één gonzende archipel verenigen; en misschien is die ongrijpbare, in elk geval niet meer met de vinger of de rede aan te duiden bindstof wel de poëzie; ze is in elk geval de uwe, als in dit gedicht, dat heet Het gedicht
2000 jaar terug
misschien ook niet misschien zijn 't er maar 20
een stoere vent en stug
bij mossig weer en meestal windig
grijpt plots naar een verleden van verstand
en slaat met één slag alle wijsheid neder
en strooit met zekere hand
de meest bedorven as door 't windig weder
Wat wil je as van wind en wind van as
als windas van mijzelf ik die een engel was
die eens zijn voeten waste in de schuld
van zijn gedicht (lees van zijn ongeduld)
ik die gestorven was om weer te zijn geboren
ik die als winst geboekt heb alles is verloren
en als verliespost al mijn hopen zal vervuld
waarmee ik eens mijn vulpen heb gevuld
en dan weer neergekwakt als snot
Grüss Gott
want het gedicht is mijn
| |
[pagina 631]
| |
De vent gaat zitten en slaat het stof uit zijn armen
zijn armen zijn erg moe mijn arme armen
zo stottert hij ze zouden het voor minder zijn.
De avond van uw geboorte werd uw houding tegenover de mensen bepaald; de morgen, waarop Li Tai Pe uw ontvankelijkheid kruiste, de grond rul gemaakt voor de toverboom van uw poëtische essentie; en in het avondlijk uur, dat U, derde hoofdpunt in uw leven, met van Ostaijen in contact bracht, heeft uw houding tegenover de literatuur zich vastgezet. Alleen gij beiden kunt werkelijk weten of gij het tot vriend hebt gebracht of tot elkaar in die vreemde positie stondt van vennoten van het expressionistisch concern. In elk geval was uw litteraire navelstreng zeer taai en ontroerend is de waakzame veneratie, die gij elke dag ostentatiever aan de dag legt. Intiemen weten dat gij U, na deze officiële bekroningGa naar voetnoot*, op één voetstuk verenigd ziet met Paul van Ostaijen en dat gij zijn schim vraagt naast U, zelfs schuin vóór U, te komen plaats nemen, voor de onvermijdelijke foto. Uw kennismaking met elkaar hield een wederzijdse erkenning in. Gij, Burssens, voeldet U blij en lichtjes ongerieflijk meteen, zoals iedereen zich voelen zou tegenover het wezen, dat men er van verdenkt genie te hebben. Hij, Van Ostaijen, was U meesmuilend dankbaar, omdat ge hem de 24-karaat expressionist noemdet. Waarop hij weer diep voldaan was en gij hem weer erkentelijk, toen hij schreef dat uw poëzie de ware was. Gij hadt al een paar dichterlijke ervaringen achter de rug, toen ge hem leerdet kennen en hij had ook reeds een paar maal zijn stellingen herzien. Tussen die kennismaking en zijn dood, op drie jaar tijd, hebt gij maar één bundeltje gepubliceerd, Enzovoort en het werd in de ‘Driehoek’-serie door hem uitgegeven. Met Piano en Voor Kleine Saksofoon werd het nadien nog eens gebundeld in Klemmen voor Zangvogels, twee jaar na Van Ostaijens dood. Het behoort tot die poëzie, welke hij theoretisch goed moest vinden. Laten we het aan latere specialisten over, uit | |
[pagina 632]
| |
te maken waar uw vennoot U heeft helpen vormen en waar hij U in uw onafhankelijkheid heeft bedwelmd. In de rechthoekige driehoek Van Ostaijen, Brunclair, Burssens, was de eerste zonder twijfel de hypotenusa; de andere twee zijden zullen wel eens onder Brunclair en U rechtvaardig worden verdeeld. Vele jaren na de dood van uw vennoot-vriend hebt ge dan alleen gezocht, alleen en zelfs eenzaam in de letteren. De expressionistische schilderkunst, vooral met Floris Jespers, hielp uw geloof in de leer verder versterken en verhelderen en terzelfdertijde confronteerdet ge Uzelf met de mens en de dichter, die U alleen gelaten hadt en schreeft gij in 1933 Paul van Ostaijen zoals hij was en is. Gij hebt daarna één van zijn grotesken voor toneel bewerkt, Intermezzo, in 1935. Hetzelfde jaar trokt ge nog eens de uiterste consekwenties van het expressionisme door in French en andere Cancan en dan is er niet zo heel veel meer gebeurd. Tot het verschijnen in 1941 van de reeds menselijk trillende bundel De Eeuw van Perikles en de dag, dat een vierde worp van het lot U ging bepalen: de dood van uw vrouw. Na het publiek, na de grondslag van uw poëtica, na Van Ostaijen en de waarde ‘expressionisme’ ging het wel eens vergeten ware leven zich met U bemoeien; het leven met zijn dood. Van die dag af zijt gij, in mijn ogen althans, de betekenisvolle dichter geworden. Hoe verdienstelijk uw ander werk ook moge zijn met zijn meer theoretische dan organische consekwenties, met zijn innovaties op formeel gebied, met zijn aanbrengen van modernistische conjunctuur (stad, bordeel, enz.), met zijn jubel om nieuwe visie en zijn weemoed om onopgeloste problemen inzake poëtica, geen enkele van de vroegere thema's, noch de som ervan, noch de modische glans van die thema's zullen vermogen de dichter van de in 1943 verschenen en thans bijgewerkte, d.w.z. zowel verminderde als vermeerderde bundel Elegie in verdienste en vooral in resultaat te overtreffen. Gij hebt me eens gezeid dat Elegie een monument was, een monument ter ere van iemand, en gij scheent U, in mijn ogen kijkende, af te vragen of zoiets wel mocht, mocht vanwege de poëzie; alsof het verboden is, zijn moeder goede dag te zeggen, omdat men getrouwd is. | |
[pagina 633]
| |
Uw poëtisch werk vóór Elegie moet toch van een betere kwaliteit zijn dan waarvoor ik het steeds heb aangezien, daar het in U het talent, dat ge voor het schrijven van ‘Elegie’ nodig hadt, niet heeft kunnen bederven. Uw leven lang hebt gij thema's gezocht en er nu en dan één gevonden. Die dag heeft het leven de man in U geblesseerd maar de dichter beloond, misschien gered van verstarring. Heeft het leven ook niet zo met Achterberg gehandeld? En met veel andere grote schrijvers, die het geluk hadden, als auteur, een ongeluk als mens te moeten verwerken? Een meesterlijk gedicht, waarin, rond de kern, klanken en beelden en gevoelens en redeneringen, als neutronen en protonen en gravitonen, hun binnenellipsen beschrijven, is dít dan: Misschien is 't goed te sterven in de herfst
wanneer de nacht het dichtst is en de dag het verst
misschien - ik weet het niet - wie zou het weten -
het gaat alleen maar om vergeten
er zijn alweer zovele maanden henen
van regendagen en het droge wenen
van tranen die te veel gestort zijn
van zonnedagen die nog al te kort zijn
om blij te wezen in het weten
dat een verdriet vergaat in vaag vergeten
van lange nachten die nog al te lang zijn
om kinderen te genezen die te bang zijn
met open ogen in de nacht te staren
ach maar hoe zal het ooit verklaren
hoe schoon het is te sterven in de herfst
ofschoon de herfst de dood is voor wie sterft
en voor wie sterven heeft gezien
zo waarlijk dat hij zelf een weinig is gestorven...
Het is die beheerste en niet vermomde gevoelvolle mens, voor wie gij, als dichter, gruwelijk bang zijt, die zich met nieuwe wallen en vestingen heeft omringd in de meer dan geestige bundel grotesken, door U in 1945 Fabula Rasa geheten; en in het bloederig speelse bundeltje Nigger Songs van Vidiye Kalombo, op sonnetten getrokken door Gaston | |
[pagina 634]
| |
Burssens in 1946. De spanningen tussen mens en eigengereid literator zijn sedertdien verminderd, tol, die ieder betaalt aan zijn 50-jarig zijn, loon, dat elk op die leeftijd van zich zelf ontvangt. Gij hebt thans een akkoord gesloten tussen de expressionist, die tevreden is met wat hij vond, en de wijze maar vinnige man, die ook extra-litterair geluk zoekt. Gij vondt beiden tot samenwerking bereid en liet Pegasos toe binnen de poorten van uw gemoedsstad Troje. Tot uw eigen verrassing waarschijnlijk werd geen verraad gepleegd, noch door uw expressionistisch talent, noch door uw gevoelsleven. Voor ons is er echter een mirakel gebeurd ofschoon we er een beetje hadden op gehoopt. Uw beste verzen uit de bekroonde bundel De Zee en De Rekening van het Kind, vormen, het eerste een balans van de physische en metaphysische wereld, die ons omgeeft, het tweede een realistisch-menselijke balans, beide in een vorm, de expressionistische, die op eerste zicht voorbehouden blijft tot de expressie van apart verwerkte indrukken en niet van reeds complexe ervaring. Gij hebt ons de les geleerd dat men zijn hele leven trouw kan blijven aan een litteraire formule, die op haar beurt gans ons reactieveld, misschien zelfs ons actieveld, heeft doordrongen, zodat ze dan tenslotte spontaan, nederig en organisch middel kon worden, moést worden, om ons betrekkelijk ‘alles’ uit te drukken. Het zijn alleen maar de overtuigden, de waarachtigen, de doorbranden voor wie deze klassieke staat is weggelegd. Het akkoord, dat gij sedert Elegie met de vermenselijkte expressionist hebt gesloten en dat in Pegasos van Troja op hoger en algemener plan werd geratificeerd, dient nu verder toegepast voor de weergave van de omstandigheden, die uw huidige Indiaanse zomer vervullen. Deze omstandigheden zouden ons in feite niet aangaan, ware het niet dat gij er ons reeds liet kennis mee maken in één cyclus uit Pegasos, de Variaties op een bekend thema, dit thema de liefde zijnde in al haar schakels, van bekoring over tederheid tot diverse passies: Binnen- en buitenwereld twee in één
tweevuldigheid in lang vervuld verleden
| |
[pagina 635]
| |
van binnenst-buiten treden
getweeën alleen
er hing een reuk van teer zweet in 't salon
diepzinniger nog als het kon
dan het omtoveren van wijn in water
al wist ik even later
dat het voor hem was die een hondse liefde ment
Je leek - toen al - cynischer dan je bent.
Sedertdien hebt gij aan dit liefdeleven nog verzen bijgevoegd en wie ze gelezen heeft, bewijze U liefst de dienst niet te zeggen welke waarde ze hebben op litterair gebied. Wij weten enerzijds dat gij gelukkig zijt en weten ook dat ‘un peuple heureux n'a pas d'histoire’. Nu schrijft gij wèl ‘histoire’ en wij zijn verbaasd en verrast, want waar haalt gij de spanning tot schrijven in dit klimaat van oprechte en gefundeerde euforie? Er blijft maar één mogelijkheid over: gij hebt U eens boven het verdriet gezet, nu stelt gij U onder het geluk, zoals blijkt uit de hoge titel van uw toekomende bundel, die OdeGa naar voetnoot* zal heten. Hiermee hebt gij ons dan een tweede les geleerd: dat, om te kunnen dichten, de dichter tot plicht heeft, als de mens in hem gelukkig is, nederig te worden en omzichtig alleen de zuivere elementen uit dit geluk op te zoeken. Zo kan dan gans uw wezen aldus geresumeerd: voorbeeldig fideel aan een artistiek ideaal en aan de vriend, die dit ideaal als vent en kunstenaar belichaamde en heiligde; U eens verheffend boven het menselijke zeer ten einde dichter te blijven; om jaren nadien U aan de vreugde te onderwerpen, ten einde weer en nog eens dichter te mogen zijn. Een leven dat ik u benijd, Gaston. |