| |
| |
| |
J. Greshoff
Zwanenzangen
Zee en land
Zij houdt de schelp vast tegen 't oor gedrukt
Aandacht maakt haar stil gezicht
Ouder en bang, maar toch zingt zij verrukt:
Ik hoor de zee, ik zié de zee!
Doet pijn, aan oog en hart, van zuiverheid.
Zo was de wereld: eenzaam, schel en wijd
Toen hij, van nieuwheid stralende, open lag
Zij hoorde en keek, omdat zij aarde en water zag,
Voor de eerste maal en voor het laatst.
De kwade kwaal, de Tijd, verstoort
Haar arme stem, niet meer weerkaatst,
Werd in dit lage land van slijk en angst gesmoord.
| |
Oordeel
Als, uit de kern het kleurloos vuur
Ontbonden, alle stof ontbindt;-
Vergaat, mét het begrip van duur
En ruimte, het bedorven kind
Dat speelt met God, geluk en zwavelzuur.
| |
| |
| |
Geboorte
Wat was het warm en stil en goed,
Alleen en veilig, tussen 't bloed
Uit deze schuilplaats ruw verdreven
Naar dit vulgaire en zinneloze leven
Worden de besten altijd malcontenten.
| |
Koor van gevallen engelen
Heer, wij hebben het oprecht
Hier beneden niet zo slecht
't Is ook hier geen paradijs
Doch wij willen tot géén prijs
Weer als lid van uw gezin
| |
De jagersman op een tentoonstelling
Omdat zij (echt of in schijn)
| |
| |
Met de handen moet pakken.
Brunetten, buffetten, marketten
Verschalkt men onder petten.
Doch dan ontsnapt Juan Gris!
Gelooft nog aan zout op de staart?
| |
Eigen haard is goud waard
Ik zit mij iedren avond stierlijk te vervelen
(Gelijk kastraten na 't chirurgisch stelen
In de antiseptische bordelen
Verlangend naar een eigen huis
Kanapees der luchtkastelen.
| |
Stedenschoon
En smaak van zwavel in mijn mond.
| |
| |
Daarna zijn alle holten volgelopen
Met bruingroen giftige siropen
In de ketels der ravijnen
Worden de zonnen van Van Gogh
Versmolten tot een kolk van etter.
Op de rand staat, vergeten, de trompetter
En hij speelt, aamborstig en met lupushanden,
Het oude slaaplied van de Jood moet branden.
Wij zijn veroordeeld tot de letter
Van de wet en daarom spuiten alle springfonteinen
Een zwart, een diepbedorven bloed.
Hoog boven de ommelanden,
Bedekt met schuim en roet
Rijst fier en dom de stad, die eens zal branden.
Tot de laatste balk, het laatste hoerenkind.
O stad der steden, o latrine, o lijkenhuis
De roos ruikt er naar rotte vis
De pest speelt argloos met de wind
En knapen, dik onder de luis,
Plegen er ontucht in de goot
En wanen zich zodoende groot,
Alles, mensen en afval, komt veilig
Stroomt als voorheen en reuzefijn
Het gif van Duitsland naar de zee:
| |
| |
Al wie kan varen, vaart maar mee.
De brave bruggewachters echter domplen hun chagrijn
Wij hebben veel te veel geleden,
| |
In de waag
Vraagt mijn rechter ontsticht:
En gij dan, oudheertje, wat hebt gij verricht?
- Ik? Gespeeld en gedícht...
| |
Kindervragen
Dit veeg en vormloos iets
Tussen het diepe schaduwloze dal,
Waaruit wij gemelijk en met pijn
| |
| |
En anderzijds het zwartfluwelen, nietsbelovend niets
Waarheen wij, a b c d e f G,
Bont door elkaar, bang en gedwee
En vrijwel ongemerkt verdwijnen
Met een hand vol levenslijnen
En hecht, werelds of kerkelijk,
Is dít alleen ons toegezegd?
Of werden wij met open ogen
En hebben wij uitsluitend recht
Tussen de witte en de zwarte nacht
Op dit laag bij de gronds bedrog,
Naar 't waardeloze dat wij krijgen
(Allang duurt eerlijk niet meer 't langst)
Naar lust, bezit en macht; -
En toch nog schennersdromen?
Is dit, met zorg geteld, nu alles?
Het wanbeeld van een waan,
Bij toeval ongerijmd ontstaan:
Een willekeurig, cijferloos getal
Tussen twee nullen klem geraakt
| |
| |
| |
De huurder
Al wat mij gisteren werd gegeven
Mijn horloge [Antoine frères Besançon]
Mijn groene wollen huisjapon,
Schilderijen, beelden en amphoren
Het frisse groen voor oude bokken
Mijn complete Henry James
En, geheel in zijn geheel, tussen Schelde en Eems
Het lieflijk plekje grond
Waar eens mijn wieg op stond.
Al wat ik bloedig heb betaald
En het goed der buren ook:
| |
| |
Zelfs waar wij trots op waren
Strakgespannen naar den aard
En beslist de moeite waard,
Wierp een schooier in de vaart.
Al mijn meubels en organen
Al mijn lachen en mijn tranen
Met een zweep en hoge hoed
Bagage en kleren overbodig
Hij heeft geen tandenborstel zelfs meer nodig...
|
|