eeuw en het even erge stijlenallegaartje van de tegenwoordige.
Op het strand draven de huzaren van Breitner in hun kleurige uniformen, eveneens een herinnering aan een verdwenen wereld, waarin de oorlog nog iets van een feest had, een feest weliswaar waarbij bloed vloeide, maar toch vol van avontuur, bravoure, ridderlijkheid en vooral, om het met één woord, maar hoe veelzeggend, te noemen: persoonlijkheid. Wie in deze tijden de scharen heeft zien langstrekken, bij wie het woord uniform meer dan ooit tevoren zijn volkomen zin heeft gekregen, beseft pas goed, als hij ze met hun voorgangers van zoo betrekkelijk kort geleden vergelijkt, wat er onherroepelijk veranderd is. Maar het verleden is altijd evenzeer verleden, de herinnering is tijdeloos.
Die huzaren zijn het wonderlijkste op het geheele doek. Het is geen beweging en ook geen stilstand. Stilstaande beweging zou men het wellicht kunnen noemen. Zoo moet het in het slot van Doornroosje zijn geweest, toen het tooverwoord werd gesproken, dat opeens het leven deed stilstaan, midden in het verrichten der gewone daden. Maar hier zal het woord nooit gesproken worden, dat den ban verbreekt, deze beweging, die tevens stilstand is, zal nimmer weer waarlijk beweging worden, evenmin als die van de figuren op de Grieksche urn, die de stralende verrukking van John Keats eens aanschouwde. Eeuwig draven de huzaren, en de tijd verstrijkt op het hemelsch uurwerk, dat geen stonden telt.
Hoe wonderlijk echter deze huzaren ook zijn, van het indrukwekkendste in deze betooverde wereld sprak ik nog niet. Het is goede zede, het beste voor het laatst te bewaren, en dan: woorden zijn ten slotte geluid, ook waar zij niet gesproken worden; hoe zal men dan de stilte met woorden zeggen? Want de stilte is het, die aan dit herinnerde Scheveningen zijn bovenaardsche bekoring geeft. Bovenaardsch, inderdaad. Nergens toch ben ik mij ooit zoo ervan bewust geworden, dat ik de volstrekte stilte nog nooit ergens had ontmoet. Men denkt haar te hebben gekend in de eenzaamheid van een bosch of de verlatenheid van een avondstrand. Maar die stilte is er een van tegenstelling tot de luide, feitelijke wereld, waaruit men zoo juist is gekomen en waarheen men straks