Maatstaf. Jaargang 2(1954-1955)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 361] [p. 361] Jan Wit Elegie Voor Herman Roose Ik zou willen rijden in een zadel van huid, ik zou willen dwalen door zalen van huid, willen reiken naar gewelven van epitheel, glijden door kokers van slijmvlies, kruipen door schachten van onderhuids weefsel. Ik zou willen duiken in de scabreuze lichaamsvochten van Galenus, ongehinderd door zijn fameuze temperamentenleer. Helaas, wat men proeft is allang dood, wat men ruikt verkeert in ontbinding. De gehoorgangen zijn een tribunaal waar de woorden worden onteigend en aanraken is inlijven bij de weerstanden in de gewrichten. Ik zou willen rijden in een zadel van huid. Ik zou willen bivakkeren in een landschap van haar, kloppende harten willen hangen in mijn stijgbeugel, heupen laten wiegen in mijn slakkenhuis. Ik zou alle verwachtingen van jonge meisjes op mijn papillen willen leggen, de geur van het geloof der moeders willen zeven de koorts van haar liefde voelen rillen over mijn rug en benen en week worden in mijn buik. Daarna zou men wellicht vleugels krijgen of tenminste op ski's over sneeuwvelden glijden. Men zou de echo van het alphoornblazen herkennen. [pagina 362] [p. 362] En teruggekeerd in het moederland der rivier zou men in de doorwaadbare plaatsen lang kunnen spelen, want der zulken is het koninkrijk der hemelen. Maar ik ga hooguit naar Bazel met de boot die koorddanst tegen de stroom op, in mijn rechteroor een chanson van de radio (voor François vanwege zijn meisje Leonieke), in mijn linkerneusgat de bierlucht van de sinds jaren verschaalde Wagnertuba's. Terug met de trein is er niets dan geratel. Vreemde plaatsnamen tintelen wel even, maar hun nasmaak is beschimmeld door duizend bibliotheken. Ik zou willen rijden in een zadel van huid. Ik zou willen slapen tussen lakens van huid, willen aanliggen in Abraham's schoot, aan Saraï's boezem en van heel hun nageslacht, als zandkorrels aan de lippen der zee zoveel lichamen. Ik zou willen balanceren hangend in het grote net van de albuik, willen vibreren op het hijgen van tien duizend maagden, verdwijnen door het keelgat van de walvis. Nee, niet terug in de baarmoeder van het eigen bloed, maar vooruit in de hartkamers van het andere vlees. En dan minneliederen zingen bij de lier voor Jocaste of Jonathan. Het sneeuwwitvogeltje van mijns liefstes stem in leven voelen blijven in de palm van mijn hand en vrienden zouden geen vreemden meer zijn en toch geen oude bekenden. [pagina 363] [p. 363] Ik zou willen rijden in een zadel van huid. Ik zou willen Och, men kan nog een stuk leer in handen nemen. Men kan zijn vingers nog laten glijden over vers hout. Maar het plamuur is uitgevonden om de kerven en het vernis om de nerven zorgvuldig te dichten. En de bezwete weerstand van zeemleer vermindert tastenderhanden met de vooruitgang der beschaving. De mensen hebben alleen nog maar vellen en wat op huid lijkt verschuilen ze achter blouses van nylon en plastic regenjassen. En gij die de wereld op uw netvliezen weegt, ze in overweging neemt in uw thalamus opticus? Haar gewicht is nul op de balans van uw blikken. Zij wordt niet geconcipieerd in het bruidsvertrek van uw schedel. Ook gij staat er altijd vóor. Ha, dàt was een blijde kreet van vrolijke rancune. Maar ik zou willen rijden in een zadel van huid. Waarom kan ik nooit verder komen, wanneer ik mij languit werp op de grond, dan met de punten van mijn nagels aan de drempel van de tempel des levens? Vorige Volgende