onder bevindt zich werk van Til Brugman, Coolen, Elsschot, Jef Last, Streuvels, van de Woestijne, van der Woude en.... Multatuli, naast de Hartog, Corsari en Timmermans. Van Vestdijk zijn naar ik meen intussen zes romans vertaald en Bordewijk is vertegenwoordigd met Karakter.
Zoals ik hierboven al heb aangeduid, zijn er naar ik meen twee overwegingen die een roman voor vertaling in aanmerking doen komen: de omstandigheid dat hij een boeiende geschiedenis geeft en de uitzonderlijke literaire betekenis van het werk. En wanneer men nagaat welke Nederlandse schrijvers er in de loop der jaren vertaald zijn, dan blijkt duidelijk dat de buitenlandse uitgevers zich daardoor hebben laten leiden, waarbij uiteraard de eerste factor zwaarder weegt dan de tweede, aangezien er meer geld in zit.
Wellicht zal het velen verbazen dat verreweg de meest vertaalde schrijver.... Conscience is. Er zijn complete edities, vaak meer dan eens zelfs, verschenen in het Frans, Duits en Engels. Het totale aantal loopt in de honderden. Maar ook Buysse, Streuvels, Claes en Timmermans slaan een goed figuur. In het Noorden treft men Bosboom-Toussaint, van Lennep, Multatuli, Huet en Beets aan onder de ouderen, de meesten overigens met vrij late jaartallen.
De man die onbetwistbaar onze grootste romancier is, Louis Couperus, is zeventig maal vertaald, waarachtig geen symptoom van miskenning. Van Schendel brengt het al met al ook tot een twintigtal, terwijl de enige toneelschrijver van betekenis, die wij hebben bezeten, Heijermans, zevenenveertig keer in vertaling is verschenen. Een figuur met veel internationale contacten als van Eeden is met ruim veertig vertalingen al evenmin slecht vertegenwoordigd. Daarnaast zijn er dan de - meer of minder bewonderenswaardige - vertellers, aangevoerd door Jo van Ammers-Kiiller (ruim tachtig) en daarna volgen Fabricius (vijftig), M.H. Székely-Lulofs (ruim dertig), Coolen (dertig) en Corsari en de Hartog.
Hoewel deze getallen nogal indrukwekkend zijn, en de situatie dus nogal eens te zwart wordt afgeschilderd, is er anderzijds inderdaad geen reden tot zelfgenoegzaamheid.