van novellen en essay's, van het lyrische drama Der Wupper en het toneelstuk Aus meines geliebten Vaters Kinderjahren, van Hebräische Balladen, maar voor alles van romantische liefdesgedichten, oosters van kleur en plastiek, fel van temperament, zich uitlevend in uitersten van uitbundigheid en innigheid. Verliefd, telkens opnieuw verliefd en haar verliefdheden zonder enige schroom of verbloeming in haar lyriek uitzingende, in haar roman Mem Herz ook. Verliefd op haar ‘Prinz von Theben’, haar Sascha, haar Zebaoth, op haar kunstbroeders als de dokter-dichter Gottfried Benn, de zo jong om het leven gekomen melancholicus Georg Trakl, en op wie niet al.
Maar vol van een warme liefde ook voor de beide volken, die elkaar in haar ontmoet hadden: het Joodse en het Duitse. Haar laatste dichtbundel, kort na haar dood te Jeruzalem verschenen, had zij als opdracht meegegeven: ‘Meinen unvergesslichen Freunden und Freundinnen in den Städten Deutschlands. Und denen die wie ich vertrieben und nun zerstreut in der Welt, in Treue!’
Een vrouw, die geleefd heeft met alle cellen van haar lichaam, met geheel haar grote ziel, met alle tederheid en hevigheid van haar warme bloed, tot zij was opgebrand, tot zij niet meer beminnen en niet meer leven kon.
Peter Hille, haar vriend en geestverwant, aan wie zij in 1906 Das Peter Hille-Buch wijdde, heeft de volgende karakteristiek van Else Lasker-Schüler gegeven:
‘Sie hat Schwingen und Fesseln, Jauchzen des Kindes, der seligen Braut fromme Inbrunst, das müde Blut verbannter Jahrtausende.... mit zierlich braunen Sandälchen wandert sie in Wüsten, und Stürme stäuben ihre kindliche Nippsachen ab, ganz behutsam, ohne auch nur ein Puppchenschühchen hinabzuwerfen. Ihr Dichtgeist ist schwarzer Diamant, der in ihre Stirn schneidet und weh tut. Sehr wehe.’