Maatstaf. Jaargang 1
(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 756]
| |
Raymond Brulez
| |
[pagina 757]
| |
om kennis te maken. En dìtmaal zou het niet eens gelogen zijn....’ ‘Ik heb U vroeger nooit ontmoet!’ ‘Toch wèl. Maar toen hebt U me geen aandacht geschonken. Pas nadat ik een trein belette te vertrekken heeft U deze attentie....’ ‘Wanneer en wáár zag ik U dan wèl?’ ‘Lang geleden op het terrein waar aannemer Jan Daelman een huis voor mijn ouders bouwde....’ ‘Mijn vader bouwde véél huizen.’ ‘Een enkel slechts in de Minister Malou-laan te Borgen.’ ‘He! Dan zijt U mejuffer van Wulpen, tenzij dat U....’ Hij keek naar haar vingeren; zij droeg geen enkele ring. En nu herinnerde hij zich inderdaad: de Lente van 1914, een lief kind met lange vlechten op de rug en zijn overweging van toen: was zij maar tien jaar ouder, ik zou verliefd op haar worden....’ ‘De Barmhartige Samaritaanse verdient toch zelf wel een verfrissing, of hoe mag ik U noemen?’ ‘Elizabeth.’ Ze aanvaardde thee met hem te drinken op een terras van het stationplein. ‘Ik ook nam afscheid van een vriendin....’, schertste Bertrand, ‘maar die had géén dorst’. Tenslotte vroeg hij of hij Elizabeth een derde maal mocht ontmoeten en liefst niet na een nieuwe tussenruimte van vijf en twintig jaar. ‘Binnen vijf en twintig jaar zult U niet meer naar mij omzien, zelfs al hield ik, lijk Jozué, de zon tegen.’ ‘Ook in 1964 zult U nog beminnenswaardig zijn....’ ‘En moest ik aanvaarden, hoe zou uw vriendin-die-geen-dorst-heeft dat opnemen?’ ‘O, die heeft al niet meer last van jaloezie dan van tropische hitte.’ ‘In die voorwaarden moogt U mij thuis opzoeken....’ ‘Het huis dat mijn vader bouwde?’ ‘Wel neen. Ik heb het sinds veel jaren verlaten.’ Zij reikte hem haar adreskaartje. Primula Verislaan, 22, Ukkel. | |
[pagina 758]
| |
Een bouwvallige villa in een ellendig verwaarloosde tuin. Elizabeth opende zelf de deur maar liet de bezoeker niet binnenkomen. ‘Wij zullen plaats nemen in de lommer onder de kastanjelaar. En daarbij, ik moet U progressief voorbereiden op de ongunstige indruk die ge zult krijgen van mijn huishouden.’ ‘Laat ons spreken over het Borgen van vroeger’, stelde Bertrand voor, ‘over mijn jeugd, uw kinderjaren....’ ‘Straks vertederen we ons zoveel als U lust over Borgen. Zijn winterzee, zijn zomerse feesten, de Bloemen-Corso, de fakkeltochten, Terezien en Liza....’ ‘Ja: Terezien en Liza!....’ ‘Maar eerst het zakelijke. Zo ik U liet komen, dan kunt ge allicht vermoeden dat ik U nodig had voor bepaalde inzichten. Zeg mij: bezit gij invloed bij de Minister van Financiën?’ ‘He! Waarvoor?’ ‘Om een plichtvergeten douanier tot inkeer te doen komen.’ ‘Is hij in een smokkelzaak betrokken?’ ‘Neen. Iets helemaal anders.’ Elizabeth wees met het hoofd naar de woning. ‘Binnen zit Annette, een Joods meisje dat verleden jaar uit Oostenrijk naar België vluchtte, waarbij ze verstandig handelde want kort daarop brieste Adolf: Wien ist wieder in deutscher Hand! Ik bezorgde Annette een betrekking van kinderjuffrouw bij een nijveraar in het Meetjesland. Zij vrijt met een douanier. Resultaat: zij is nu in haar zesde maand en haar betrekking kwijt. Ze schaamt zich erg, anders had ik haar bijgeroepen opdat ze zelf haar avontuur zou vertellen. De kwestie van de bevalling is reeds geregeld. Ik heb erover gesproken met mijn vriendin de barones Tervaete. Zij beheert een werk dat in zulke gevallen hulp biedt. Maar daarmee is de zaak niet in orde. De douanier moet met Annette trouwen! Ik ben speciaal naar het Meetjesland gereisd om de verleider - Ambrosius heet hij - eens de les te spellen, om beroep te doen op zijn eergevoel. Sancta Simplicitas! ‘Met nog geen tien paarden, godver!, zal men mij vóór de pastoor slepen!’ vloekte deze boerenzoon en ‘wie zal bewijzen dat ik de vader ben?’ Daarom heb ik gemeend dat een tussenkomst van overheidswege misschien....’ | |
[pagina 759]
| |
‘Ik vrees dat de minister andere katten te geselen heeft dan liederlijke douaniers....’ ‘'k Hoor het al. Gij kiest partij voor de man. Nul op mijn rekwest?’ ‘Ik zeg niet: néén! Volgende week ontmoet ik de verslaggever van de commissie van Financiën, ook een Borgenaar: Julien Martijn. Misschien dat hij....’ ‘De zoon van de Belleman?’ ‘Ja....’ ‘Als we Ambrosius dreigen zijn schandig gedrag te laten uitbellen.... En nu nummer 2. Ge zoudt iets moeten ondernemen voor Elfride. Zij is actrice. Ge hebt haar zeker nog Ophelia zien spelen? Nu is zij niet meer jong genoeg voor ingénue-rollen en nog té jong voor die van ‘komische oude’, waarin zij later beslist zal uitblinken. Geen vrouw ter wereld verwacht met zoveel ongeduld het oudworden! Intussen heeft de schouwburgdirecteur haar afgedankt. Haar minnaar, die blijkbaar alleen maar voor Julietta's liefde kan koesteren, liet haar eveneens in de steek.... Nog zo'n Ambrosius! Ach die mannen! En daarom is het weer aan mij om voor dat schaap te zorgen.’ ‘Noodzakelijkerwijze? Zo ge U over alle in de steek gelaten vrouwen moet ontfermen is er geen grens voor uw hulpvaardigheid.’ ‘O ik weet máát te houden! Alles hangt af van mijn mogelijkheden. En dít geval was gebiedend. Zie ik denk aan 't volgende: uw vrouw is verwant met de eigenares van “De Blekker”. Indien zij kon verkrijgen dat Elfride daar eens voordroeg uit Claudels Maria Boodschap....’ ‘Ik doe mijn best. Ik denk zelfs aan iets anders. Ik ben bevriend met de literaire adviseur van de radio. Misschien kan uw beschermelinge opgenomen worden in het Dramatisch Gezelschap. Dat haar charmes getaand zijn hindert niet indien de stem maar fris is gebleven....’ ‘Magnifiek! Ik laat U haar stem horen. Elfride! Elfride!’, riep ze naar het open raam van de achtergevel waarin een maanrond, sproetig gelaat met sterke brilglazen verscheen om bescheid te geven: ‘Elfride sluimert op de divan’. ‘Schud haar wakker! Ze moet dadelijk komen voordragen | |
[pagina 760]
| |
voor meneer.... Zeg haar dat haar carrière ervan afhangt!’ Het duurde nog heel wat vooraleer de actrice-tussen-twee-leeftijden-en-twee-typerollen, een vroeger vuurrode maar nu rosgetaande ochtendjapon rond de spichtige gestalte, de tuin binnenstrompelde op doortrapte muiltjes die gestadig van de knokige, vadsige voeten gleden. O dit holwangig gelaat! Die verglaasde blik donkeromkringd door fletse oogleden! Bertrand herinnerde zich een foto uit het Bilderlexikon der Erotik: Het onderschrift luidde: ‘Typische Kokaïnomanin....’ ‘Elfride, geef ons een staaltje van uw kunnen! Die mooie verleidingsscène uit Adam in Ballingschap!’ en tot Bertrand: ‘Elfride vertolkt zowel de rol van Belial als die van Eva. Ge zult zien: ze deugt voor alles....’ Lusteloos aangeleund tegen de bast van de kastanjelaar, de blik verloren in de lovers, als zocht zij er de appel van Goed en Kwaad of de versregels die haar wankele herinnering ontvloden waren, begon de artiste:
Geluk o bruid, aanstaande moeder
Der eeuwen: heil in d'echtestaat!....
Er was iets pijnlijks grotesk Belial te horen beweren:
De roos en lelie luiken onder
Uw voeten schoner op....
in deze tuin waar enkel onkruid woekerde, waar mosselschalen, haringgraten, assintels en lege conserveblikjes een kleine privé-vuilnisbelt vormden. En hoe potsierlijk klonk daarop Eva's verwelkoming:
Wat stem genaakt me uit dichte bladeren
En schaduwen? Wie komt me hier
Met zulk een gloed van liefde naderen?
Als deze wansmakelijke vertoning maar niet blijft aanslepen, zuchtte Bertrand. De kortste grapjasserijen zijn de beste.... Maar onverwachts klampte het vertederd verleden hem vast.
Al zit ge hoger, ik beneden
Aan uwe voeten, blijf niet schuw....
| |
[pagina 761]
| |
De evocatie liet hem Burne Jones' King Cophetua zien, bezield-kuis opblikkend naar de hoger gezeten Beggarmaid, wier buste zo bekoorlijk sensueel geboetseerd was door het nauwsluitend jakje. In Godsnaam niet een tweede Doornroosje-idylle beginnen - al was deze Elizabeth oneindig mooier en intelligenter dan de typiste!.... Te vroeg en te laat! Eenmaal had hij Elizabeth ontmoet, te vroeg, nog een kind, en ditmaal te laat, na zijn beslissende ervaringen met andere vrouwen. Te laat nu dat de christelijke charitas en de hele santeboetiek hem niet meer imponeerden. Neen, de vorstin van dit curieuze cour de miracles zou hem niet in lijfeigenschap slaan, hem niet in sentimentele emprise knechten. Maar wie vermaande daar eens: never too late!....; wie vermaande: zeg nooit: Bronne ik zal niet van uw wateren drinken....? Met listige glimlach aan het adres van haar weldoenster besloot Elf ride haar voordracht:
Ik helpe uw rede zó beleggen,
Dat, schoon het ooft hem niet bekoort
Hij zal, om niet uw gunst te grieven
U inne volgen, en believen.
Elizabeth klapte in de handen. Haar gemaakte geestdrift deed hem huiveren; maar verdomd, hij zou niet haar innevolgen en believen!.... Om de onbehaaglijke stemming te verdrijven die zijn botheid opriep, zegde Elizabeth: ‘Elfride, verwittig Godelieve dat ze ons wat orangeade brengt....’ Godelieve was het meisje met het sproetengezicht. Ook zij trad schoorvoetend de tuin in, de bolle brilglazen gefascineerd gericht op het schenkblad, dat beefde in haar handen. Zij bloosde opgelucht toen zij het veilig op de ijzeren tuintafel terecht had gebracht, groette vriendelijk: ‘dag meneer! O, Elizabeth wat ziet U er fleurig uit!’ en keerde dan met dezelfde behoedzaamheid terug. ‘Godelieve is haast volledig blind. Maar zij beschouwt haar infirmiteit als zo vernederend voor haar eergevoel dat zij die resoluut negeert. Daarom haar complimentje over ‘mijn fleurigheid’. Ik heb het meisje ontdekt bij mijn coiffeur: | |
[pagina 762]
| |
verstotelinge van ouders en zusters. Voor deze laatste: bals en bioscopen, voor haar: de donkere achterkeuken. Enfin, ge kent de geschiedenis van Assepoester?’ ‘En gij waart de goede fee....’ ‘Het meisje wilde de wereld zien. Daarom ga ik vaak met haar uit wandelen. Nooit aanvaardt zij dat ik haar bij hand of arm zou leiden. ‘Ik zie heel goed, Elizabeth!....’ ‘Jawèl, toen wij echter de boottocht Namen-Dinant deden moest Godelieve tussen de bootflank en de aanlegkade opgevist worden. Zij was terzijde van de loopplank het water ingesukkeld.... Maar zie, het is middag geworden! Gij nodigt mij wel uit op de lunch?’ ‘Met het grootste genoegen....’ ‘Er is echter één voorwaarde: als iemand mij uitnodigt dan wil ik dat één van mijn beschermelingen van zijn galanterie medeprofiteert.’ ‘Mij goed. Godelieve kan van de partij zijn; van mijn vererende blikken aan uw adres zal ze niet veel voortvertellen; maar, in Godsnaam, spaar mij uw opstandige engel!’ ‘Ge zijt jammerlijk onrechtvaardig voor Elfride. Trouwens het is niet háár beurt, en evenmin die van Godelieve.... Het moet Bertha zijn. Ik haal Bertha....’ Hij schrok! Bertha was een lupuslijdster!.... Onder de etterende scheefgetrokken oogleden, tussen de nog bolle, opgezwollen verzwerende wangen schaduwden de ruime gaten, waarvan de neusvleugels weggeteerd waren. Praefiguratie der ontbinding van de Dood, scheen deze zwartgeklede vrouw haar eigen rouw te dragen! Bertrand raadde Elizabeths opzet: uit wandelen gaan met dit afschuwwekkende wezen was de beslissende test! Deze moest uitmaken of hij waardig was om opgenomen te worden in haar vriendschap, het was iets als de water- en vuurproef, waaraan, naar het heet, de kandidaat-vrijmetselaars worden onderworpen. Hij aanvaardde het uitdagend verzoek.
Hij zal, om niet uw gunst te grieven
U innevolgen, en believen?....
Neen, zeker niet om haar gunst te winnen, maar om aan deze tergende belichaming der Werken van Barmhartigheid (De | |
[pagina 763]
| |
dorstigen laven, de blinden en artistieke raté's troosten, met zieken op bezoek gaan) te bewijzen, dat, in morele moed, hij niet haar mindere was, dat ook hij een gescandaliseerd ‘qu'en dira-t-on?’ durfde affronteren. Hij keek de zieke vlak in het gelaat aandachtig, onvervaard, als de jonge Perseus geconfronteerd met de afgrijswekkende Gorgone, en ontdekte het middel om zijn repulsie te neutraliseren. Dit verminkte, corrupte aangezicht, hij hoefde het enkel te zien als een monsterachtige orchidee van paars en groen en geel! Glimlachend reikte hij de triestige, zwijgzame vrouw de hand: ‘ik ben zeer verheugd U te kennen....’ en stelde voor naar Genval te rijden. Er was daar een goed en rustig restaurant. ‘Genval? Geen kwestie van! Bertha houdt niet van de stilte, de vredige natuur.... Zij wil mensen zien, drukte, mooie winkelétalages. Zie we rijden naar de Muntplaats, wandelen even de Nieuwstraat op en af en gaan dan eten op de Vismarkt in ‘De Forel’. Toen zij de gelagzaal binnentraden snelde de ontzette hofmeester hen tegemoet. ‘Meneer, op de eerste verdieping heb ik een cabinet particulier beschikbaar....’ ‘Behoud het voor een minnepaartje! Wij eten hiér!’ ‘Maar mevrouw, U denkt toch niet....’ Elizabeth keek hem koel, gebiedend aan met de dwang van haar schoonheid en haar wilskracht. ‘Aan de ingang hangt een waarschuwing: toegang verboden voor bedelaars en leurders. Wij zijn noch het ene, noch het andere! Wij eten hiér!....’ Die dappere, die formidabele Elizabeth! De vent hief zijn capitulerende armen in een gebaar van hulpeloosheid en verontschuldiging naar de verblufte en onthutste gasten. Toen zij terug met hun beiden onder de kastanjelaar zaten zegde Elizabeth: ‘het is nodig dat de mensen, vooral de rijken, de mizerie eens brutaal onder ogen gelegd worde. Dat brengt soms wel eens incidenten meê.... Tot daar dan! Onlangs was ik op reis met Bertha. In het coupé zaten nog twee andere vrouwen: een zwangere en een geüniformeerde, een soort commandante van het Rode-Kruis. Deze laatste wenk- | |
[pagina 764]
| |
te mij haar even in de gang te vergezellen. Daar apostrofeerde zij mij autoritair: ‘heeft U wel verantwoordelijkheidsbesef? Zo iemand te laten reizen?’ ‘Maar U weet zo goed als ik dat lupus niet betrapelijk is..’ ‘Ja maar die andere dame is in gezegende toestand; als haar kind gemerkt ter wereld komt, dan zal dat uw schuld zijn!’ ‘In dit geval wil ik het opvoeden. Maar U, mevrouw de hospitaalcommandante, moest wetenschappelijk beter geschoold zijn en verder raad ik U aan Flaubert's Sint Juliaan de Barmhartige te lezen.’ ‘Ik ken nu allicht al uw beschermelingen?’, vroeg Bertrand. ‘O er zijn er nog tal van andere! 'n Inval: vermits ge naar Borgen terugrijdt, maak een kleine omweg langs Mangelaere en drink een pint in De Reisduif bij Pol Servaty. Vraag naar Florent, een oorlogsinvalied die, wat zijn pensioen betreft, schromelijk onrechtvaardig behandeld werd. Ge schenkt hem in mijn naam een bankje van vijfhonderd.... Beloofd?’ ‘Vast en zeker.’ ‘Dan krijg ik overmorgen van Florent het gebruikelijk bedankingsbriefje: ‘lieve vriendin en weldoenster....’ ‘Dit is de eerste mànnelijke beschermeling waarvan ik hoor....’ ‘Langs de kant van het sterke geslacht ben ik op m'n hoede. Er is daar altijd een risico aan verbonden....’ ‘Dat ze verliefd worden op U....’ ‘Goed geraden! Verleden maand zoek ik Florent op te Mangelaere. Hij is zo uitzonderlijk zwijgzaam. Ik vreesde dat er iets met hem moest voorgevallen zijn in het Gesticht. Maar neen.... Kortom, na de zesde pint, rukt hij aan met de liefdesverklaring: ‘mejuffer Elizabeth, ik moet U iets belangrijks zeggen: ik bemin U en heb U altijd bemind! Gij zijt mijn Greta Garbo!....’ ‘Florent’, heb ik hem vermaand: ‘g' hebt te kiezen: voor U kan ik zijn: òf weldoenster òf minnares, maar niet beide! Dat ware te slecht voor úw reputatie....’ Florent heeft een zevende pint geledigd, diep gezucht en beloofd: ‘mejuffer Elizabeth, ik zal U nooit meer lastig vallen met mijn gevoelens....’ ‘En is daarmeê uw cour de miracles compleet? Mij dunkt er ontbreekt een stronkmens, in een zeepbak op wieltjes....’ | |
[pagina 765]
| |
‘O, die wàs er ook! Zie dit moet ik U nog vertellen. Dan zijt ge meteen op uw hoede gesteld tegen de gevaren die U van mijn kant dreigen. Jarenlang werkte een wisselagent mild mede in mijn caritatieve actie. De economische crisis gaf hem een lelijke deuk, zodat hij zich verplicht zag uit te wijken naar Canada, waar hij hoopte gentleman-farmer te worden. Ik vergezelde de beproefde vriend naar Oostende, en vóór het inschepen op de mailboot wandelden wij nog even het staketsel op en af. Daar kruipt altijd zulke povere duts rond met zijn strijkijzers schurend over de staketselbalken. De stronkmens hief zijn bedelkroesje naar ons op. ‘Schenk hem vijf frank!’ fluisterde ik mijn vriend toe. Maar hij keek mij bars aan: ‘neen! Hij is de schuld van mijn ondergang!’ ‘Een treffend symbolisch mot-de-la-fin!’ ‘Treffend, maar onrechtvaardig.... Trouwens het was niet het eindwoord; een jaar later liet ik de vriend uit Canada terugkeren, waar die gentleman-farmerij ook al niet boterde en bezorgde hem de nodige kapitalen om een handel in foto-apparaten te beginnen.... Welnu, ge zijt gewaarschuwd. Zijt ge nu nog gesteld op mijn gezelschap?’ ‘Ja. En ik apprecieer uw oprechtheid....’ ‘Waarom liegen? Nog daargelaten dat het zonde is, vermoeit dit te veel mijn hersenen.’ Elizabeth vergezelde hem tot bij zijn wagen en, precies op het ogenblik dat Bertrand het contact instelde, herinnerde zij zich nog iets. ‘O! Kunt ge niet tussenkomen opdat Pierken van Hotel Doggerbank een decoratie zou krijgen? Hij is mij zijn nood komen klagen. Zo zonder lintje in zijn knoopsgat slaat hij een mal figuur als vertegenwoordiger van het Belgische hoteliers-bedrijf op internationale congressen. Het prestige van ons land zou er ook meê gediend zijn.... Hij zegt: er ligt daar in een schuiflade wel een klein commandeurlintje van de Kroonorde voor mij... ’ ‘Even optekenen’. Bertrand noteerde in zijn zakboekje: douanier-declamatie-decoratie-invalied; bladerde dan nog even over de + en - kolommen, waarin hij respectievelijk de namer zijner ‘conquêtes’ en zijner ‘blauwtjes’ voor zijn erotische boekhouding registreerde, schrapte definitief onder | |
[pagina 766]
| |
de ‘?’-kolom (dezer zijner aarzelingen) de naam Judith en schreef er onder: Elizabeth. Deze laatste merkte het en vroeg uitleg. ‘De lijst der menselijke raadsels. Het enigma “Judith” is opgelost....’ ‘En ik kom haar aflossen?’ ‘Ja, tijdelijk.’
‘Ge treft het niet, meneer’, zegde de waardin van De Reisduif. De dinsdag is geen uitgangsdag. Maar ik kan de commissie aan Florent wel overmaken....’ Zij droeg, zo laat op de dag, het haar nog opgedraaid in papillotten. Vrouwe Servaty zag er vermoedelijk de hele week uit als een vliegenvanger om pas tegen de zondagsmis, met een rijk ondulerend kapsel te pronken.... ‘Wat doet die Florent eigenlijk?’ ‘Doen meneer? Niets natuurlijk! Hij kan niet werken. De nonnekens van 't Gesticht geven hem de kost en onderdak omdat ons schandalig leger hem maar vijf percent invaliditeit toekende. 'n Abominabele schande, meneer!’ kreet ze luid. ‘Wat scheelt er met Florent?’ Alhoewel niemand anders in de herberg aanwezig was, temperde de verontwaardigde herbergierster de toonhoogte van haar stem, als moest nu een ultra-confidentiële mededeling volgen: ‘vallende ziekte, meneer’. Blijkbaar stak in de volksvrouw nog een restant van het ancestraal ontzag voor de ‘goddelijke kwaal’. ‘Met zulken handicap vindt ge moeilijk werk, nietwaar. Een tijdlang was Florent emballeur in een drukkerij. Bon!.... Onze vriend krijgt een crisis en een kwartier lang staat al het werkvolk dat aan te gapen. Een patron kan zich zo'n verlet niet permitteren.... “Eigenlijk”, zegt Florent, “deug ik maar voor één stiel: die van herbergier: een onafhankelijk beroep. Mijn vader was vroeger herbergier, maar 't ging niet goed; hij trok naar de Walen en kwam er om in de mijnen.. Maar ik zou het beter aan boord leggen....” En al de hoop van die brave jongen rust op mademoiselle Elizabeth. Ge moet weten dat wanneer meneer Alfreds uitvindingen made- | |
[pagina 767]
| |
moiselle Elizabeth schatrijk zullen gemaakt hebben, zij Florent drie honderd duizend frank cadeau zal doen om een herberg te openen.... niet hier te Mangelaere natuurlijk....’ De waardin pletste met de handpalm op het tafelblad: ‘drie honderd duizend pataten! Dat zijn cadeau's die tellen eh, meneer!’ ‘En intussen - kwestie van niet uit de stiel te geraken - komt Florent hier regelmatig zijn pintje drinken?....’ ‘G'hebt het gezegd, meneer, de mildheid van mademoiselle Elizabeth maakt dat mogelijk. Een engel van barmhartigheid....’ ‘Inderdaad. En ziehier van haar: een enveloppe voor Florent.’ ‘'k Kan raden wat er in steekt. Vroeger tijd kwam er hier nog dikwijls een heer uit Antwerpen die een schone positie had op de Beurs. Hadden die militaire-specialisten-docteurs van de Clavense commissie maar even veel rechtvaardigheidsgevoel. Maar ah là, is dat nu juist? Mijn man, ook een oudstrijder van de IJzer, een kerel gelijk een boom: drie Duitsers gewurgd in 't Woud van Houthulst met zijn eigenste handen - krijgt zo twintig percent cadeau. Sylvie, had hij mij gezegd, 'k zal ik ook maar eens proberen te Claven. - Wat scheelt er U, korporaal? - 's Ochtends als ik wakker word, zit ik altijd zo met 'n rochel in mijn keelgat. - Trek uw vest uit! - Drie dokters plakken hun oor op z'n rug: ‘dites: tren-te-trois! Nog eens: trente-trois!’ Ça va: bronchite chronique.... De volgende! En de volgende: dat's dan Florent. ‘Eh soldaat, uw ziekte? Ça c'est pas à cause de la guerre, ça c'est déjà du temps de ta première communion!.... Erfelijk.... Hoe zeggen ze dat in 't Frans?.... En ge weet hoe Florent dat opdeed? Dat zal ik U eens vertellen. Ge drinkt nog wel een glas?’ ‘Als ge meêdrinkt, madame.’ ‘Wel dat gebeurde zo: kent gij schone Carlos uit Borgen wiens doeningen failliet gingen en die nu in 't Hazegras zit? Allez, heel West Vlaanderen kent hem!.... “Ja zeker.” “Wel Carlos zal U zeggen dat dit alles echt en waar gebeurde. Want hij was precies de luitenant van onze Florent. | |
[pagina 768]
| |
't Was in 1918 de dag vóór de armistice. De Belgische generaal wilde weten of 't dorp Cleyt nog in d' handen was van de Duitsers. Carlos moest er op uit met Florent en nog een ander patrouilleur. Wat ziet g'in ons land als ge bij een dorp komt? Een herberg natuurlijk.... “Florent”, commandeert Carlos, “gij daar binnen en den baas uitvragen of de vijand al zijn kloten heeft geschuurd”. Zij wachten: vijf, tien, vijftien minuten.... Florent is bezig met enige pinten te pakken, peinst de luitenant, en als dat maar blijft duren, zegt hij tegen den anderen patrouilleur: “'k geloof dat Florent bezig is met ons botten te spelen. We gaan hem eens bij zijn oren trekken”. Ze doen de deur open.... Wat zien ze?....’ De waardin greep Bertrand de arm. ‘Iets verschrikkelijks, meneef!.... Op de vloer een Duits met Florents bajonet in zijn karkas; letterlijk badend in z'n bloed, want ge zoudt verstomd staan hoeveel liters bloed er in één mens zitten. En, naast de kapotte Duits, Florent spartelend met schuim op z'n lippen en de herbergier met een azijnfles die onze vriend tot z'n zelve tracht te doen komen. En de kaarten lagen nog op 't tafel, de herbergier was een partijtje aan 't whisten met de Fritz. “D'anderen waren in de nacht al naar de Heimat vertrokken. Deze wilde zich overgeven, maar uw patrouilleur vloog op hem als een hond op een kater....” En toen Florent bijgekomen was en d' onzen verder trokken, riep de baas: “Zeg luitenant! De leerzen van den Duits zijn toch voor mij zeker....” En al die doorstane alteraties dat is van geen tel voor die docteurs van de keuringscommissie. “Maar we willen niet beest zijn en we geven U toch vijf percent voor die rheumatiek van uw rechterknie. Dàt kunt ge best opgedaan hebben in 't slijk van den IJzer....” En ge zult gij mademoiselle Elezabeth ferm moeten bedanken vanwege Florent. En ge zoudt al zo, in 't passant, eens kunnen zeggen dat Florent tegen den winter best een versleten overjas van meneer Alfred zou kunnen gebruiken.... Hij loopt nu al jaren met zijn lansierskapoot, waaraan hij mij burgerknopen heeft doen naaien in de plaats van die koperen met 't Belgisch leeuwken. 'k Voel ik mij daar best op mijn gemak in, beweert hij; maar hij mag toch ook eens op zijn zondags gekleed zijn, nietwaar meneer?’ |
|