Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 559] [p. 559] Pierre Kemp [Gedichten] Ballen-etalage 't Is middernacht. Ik zie een spiegel-vlakte, waarboven de volle maan en voor haar glans een acacia-tak de maat van de dansen slaan. Hier is een bal van ballen, dansend in paren rood en groen met zulk een welgevallen, als mensdieren ook dus doen. Dit bal blijf ik niet meer verdragen in de dwanggezicht-stilte, die ik nu doe, maar waar is de stem om mij te vragen: worden die ballen dit bal nooit moe? [pagina 560] [p. 560] R.I.P. Ik, een lichaam van bloemengeuren en wolken met omzonde rand? Mij, een voorhoofd met de kleuren van regenboog op Juni-land? Niet meer behoeven te eten, wat ik nu zo al eet en niet meer behoeven te weten, wat ik nu zo al weet! Dan kon ik zonder zorgen gaan, waar het niemand wist, liefst om tien uur in de morgen met de zonnige mist. [pagina 561] [p. 561] Oude haan Vier mannen kaarten om een blauwe wieg. Nog is geen kind er in, maar dat kan komen. Ook ik doe mee, schoon ik mijzelf bedrieg, dat ik uit dít kwartet nog word genomen. Ik heb de vrouw gezien, die 't zal bezorgen, de anderen spelen lang niet zo bewust, maar in haar ogen met de kleur van morgen zag ik, dat zij door mij niet wordt gekust. Waarom ik meedoe? Om de rose-oranjes van de ondergang der zon te zien vergaan op Schoppenvrouw-met-de-ogen-als-kastanjes in een muziek van licht. O, oude haan!!! [pagina 562] [p. 562] Spreek ik toch nog met Verstijnen? Een bronsgroene vlieg op een blad van hortensia of rhododendron is mij nog altijd als een dier gesprekken met Henri Verstijnen over een stad van Japanse bloemen en over een zon om een Shelley-van-vlinders te wekken. Tussen China en Egypte verschijnen ergens in 't blauw oranje lijnen. Spreek ik nu misschien tóch nog met Verstijnen? [pagina 563] [p. 563] Broeken Mijn broek maakt een harp van de planten, waar ik langs een perk kom gegaan, maar de bloemen van beide kanten stoten elkander weer aan. Bloemen glimlachen ons uit om onze broeken van effen, gestreepte of geruite doeken. Ik schaam mij soms in de zon te wandelen met mijn benen in pijpen van stof. Hoe kunnen de mensen elkander mishandelen met vondsten als deze, zo grof! Bloemen, glimlacht maar, gij hebt gelijk, beklede benen zijn arm en naakte rijk! Vorige Volgende