Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 548] [p. 548] Guillaume van der Graft [Gedichten] Vogels en vissen Ik zat in de bioscoop en keek naar een film van Parijs 1900. De tijd werd spotgoedkoop en de mensen leken niet wijs, ik zag verwonderd hoe men zich repte als vogels op glad ijs - de vrouwen het staartje omhoog, de mannen de snavel omlaag, - het navelstaartje, het snavelbaardje - Wit waren de mensen en zwart en met een veel vloeibaarder hart dan wij die hard zijn en grijs. Maar wij daarentegen, wij bewegen ons vloeiend als vissen van celluloid zonder vleugelbeginsel en zonder dracht van poten. En ik bedacht: ik ben zelf onverwachts onder het ijs geschoten van dit bevroren paradijs waar men lacht om Parijs 1900. Maar als ik weer opduik en kom uit het wak van de Uitkijk en sta op de Prinsengracht [pagina 549] [p. 549] onder de bomen, dan kan ik mij niet vergissen: vogels en vissen werden geschapen op één dag en overmorgen zullen de mensen komen. [pagina 550] [p. 550] Klein duimpje 's Morgens na het ontbijt onrust en veel ijsberen, het huis de rug toekeren, strooien met tijd. Later, als men niet vindt wat men terug wil zoeken, op de vogels vloeken met hun vleugels van wind. 's Middags, wanneer het stil is geworden, de vogels nu voorgoed gevlogen, weten wat men niet wil. En dan - louter uit spijt - nesten uithalen, definitief verdwalen in tweestrijd. 's Avonds afgaan op licht. Zonder erg belanden in de behaarde handen van de nacht en dan moet men maken dat men ontkomt in de zevenmijlslaarzen van de droom. [pagina 551] [p. 551] De kanarie De vogel in de rieten kooi bezong het licht als goed en mooi. Het duister lag hem minder goed, hij had zo weinig bloed. Veren had hij, niet van gewicht, een keel in plaats van een gezicht, een snavel en een eigeleider en op zijn rug een vleugelspreider. De wereld is een wijzerplaat, zong hij, waarop het licht rondgaat. Een dag is maar een uur, zong hij, de spijlen hielpen hem daarbij. Maar 's avonds als het donker wordt valt er een schaduw in zijn strot; de stilte wordt voortdurend breder en zet zich dreigend naast hem neder. Hij schrompelt in zoals de maan, straks kan hij zelfs de kooi uitgaan Hij doet het niet. Hij steekt zijn lied diep in het dons van zijn verdriet. [pagina 552] [p. 552] Nachtwater 's Avonds ging hij op pad. Hij ging fluitende door de schemering omdat de lucht veranderd was in iets dat lichter is dan gas. De bomen stonden naast elkaar als hengelaar naast hengelaar langs de waterkant van de straat, de huizen stonden in beraad. En langzaam steeg de maan omhoog als een geestelijk vissenoog en toen dat in de hemel steeg liep hij huiverend voort en zweeg, want zelfs al zou het boomlatijn voor hem niet ontoegank'lijk zijn, het was alsof alles rondom verdronken was en voortaan stom en hij veroordeeld, hij alleen, woorden te spreken en het scheen alsof bij elk woord dat hij sprak water onhoudbaar binnenbrak. Vorige Volgende