Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 546] [p. 546] K. Jonckheere Het goud Het goud sprak tot de boer uit Transvaal, de boer zweeg in zijn boerentaal, het goud sprak tot de boerin van de boer en de kraaien brachten het uit. Ze storen ons, goud, zei het diepe zand, ik voel een houweel, ik zie een hand. Mijn longen zijn ziek, mijn vrouw wordt droef zei een Zoeloe na jaren schor in de groef; ik slaaf waar ik eens voorgoed zal slapen, voor eeuwig in mij zei barmhartig het zand. Gij wel maar ik niet zei het domme goud, de zon is mijn moeder, hier is het te koud. Goud, ik was u zei 't gewillige water, goud, ik las u tot staven zei 't vuur, goud, ik weeg u vol schroom zei het ons. Maar ik bewaak u zei 't geweer, maar ik vervoer u zei de trein, en ik dan zei het brommende schip, en ik dan lachte de dansende zee. Maar ik moet u lossen zei de man in de haven, ik herken u, Zoeloe, zei ijdel het goud, mijn grootvader was 't zei de neger, this is America zei de neger, en de zon dan, mijn moeder, weeklaagde het goud. [pagina 547] [p. 547] Ik men u, ik, ik vlugste trein, tot in Fort Knox waar uw huis zal zijn, als 't de zon maar is, als 't de zon maar is, zei het schuw-schuwe goud, als 't de zon maar is. Dag goud zei de kluis uit Fort Knox, in het diepe zand uit Fort Knox, en mijn moeder dan, riep het goud in Fort Knox, loop naar je moêr klikte 't slot van de kluis. Vorige Volgende