| |
| |
| |
A.H. Nijhoff
Venus in ballingschap
[vervolg]
Het onweer dat losbrak was een hevig onweer. Een vals geel licht, dat zich gluiperig een doorgang boorde door de spleten en ravijnen van modderzwarte wolkengebergten, spuwde fluimen gif over het landschap. Gore, gele vlekken besmeurden het groen van de weiden als was het door een dodelijke ziekte aangetast. Geen blad bewoog. Het water van de rivier lag rimpelloos, donker en vaal en ondoorzichtig als lood. Een lucht van chemicaliën, benauwend om in te ademen, hing giftig en compact over de wereld. Uit het ononderbroken gerommel dat, onheilspellend terugkaatsend tegen de wolkenruggen, een soortgelijke atmosfeer van dreigende spanning veroorzaakte als het niet te localiseren geluid van neerstortende lawines, sloegen met korte tussenpozen knetterende bliksemschichten loodrecht naar de aarde. Een boom kraakte. Boven een boerderij in de verte begon een felle, rode gloed zich als een zonsondergang uit te breiden langs de lage hemel.
Nog steeds aan mijn schrijftafel gezeten, met het vel papier (waarop ik zojuist de woorden ‘brak het onweer los’ had neergeschreven) nog op de schrijfmachine voor me, werd ik me plotseling bewust, terwijl ik door het open venster naar buiten staarde, dat een gevoel van ontmoediging zich van me meester had gemaakt.
Ik zag het geel en rood geschilderde coca-cola wagentje zich onder het valse gele licht huiswaarts haasten. Ik zag de vader de gaspedaal indrukken en nu en dan een snelle blik werpen naar de dreigende hemel. Ik zag de moeder onthutst met de ogen knipperen bij iedere bliksemschicht. En achterin zag ik Riet tegen Marinus aangeleund en om de lippen van Marinus de glimlach die de oorzaak was geweest van mijn ontmoeting met Venus en alles wat daaruit was voortgekomen. Onder datzelfde valse gele licht zag ik, in het huis van de dokter, de dominee, de dokter en het meisje met de jongenskop krakelen over het lot van de on- | |
| |
bekende. En in de achtergrond, onder datzelfde valse gele licht, zag ik het dorp met zijn twee kerken, zijn weeshuis, het opvoedingsgesticht, zijn notabelen, zijn welvarende boerenhoeven. Ik zag boer van der Leeuw, somber en argwanend, met zijn jachtgeweer en zijn honden onder het gele licht op weg naar zijn eenzame woning. Ik zag zijn zoon, begerig nageoogd door de vrouwen van het dorp, uitdagend de weg inslaan naar de hut.
Al deze mensen en dingen hadden het aan mij te danken dat zij bestonden. Met forceps en keizersnede had ik hen bevrijd uit de schoot waaruit zij zichzelf nimmer hadden kunnen bevrijden. Uit het duister van het onderbewustzijn, uit de woestijn der eenzaamheid, uit de spraakverwarring der menselijke ziel, uit de zee, uit de rotsen, ja, zelfs uit de onbehouwen primitiviteit van hun eigen lichamen, had ik hun gestalten te voorschijn gehaald. Als een verbeten accoucheur had ik gezwoegd en gezweet om hen gaaf en levenskrachtig te ontworstelen aan de schoot die onwillig was hen vrij te geven. Een enkele achteloosheid van mijn kant en zij zouden in de bevalling zijn gebleven. Zij waren echter niet in de bevalling gebleven. Zij waren gaaf en levenskrachtig ter wereld gekomen. En eenmaal geboren, haastten zij zich nu onder het valse gele licht naar de vervulling van hun droom of van hun doem. Om de accoucheur bekommerden zij zich niet meer. Wanneer ik hen in het bos, aan het strand of in het dorp tegenkwam, herkende geen van hen in mij de dokter die hen in de wereld had gebracht. Alsof ik niet bestond en nooit had bestaan, liep elk van hen aan mij voorbij en ging zijns weegs. Zij waren aan mijn zeggenschap ontgroeid. Ik kon het piekhaar van het brutale meisje niet meer veranderen in een krullebol. Ik kon boer van der Leeuw niet meer verhinderen Venus in huis te nemen. Ik kon Marinus niet meer doen ontkomen aan de dodelijke pijl van Sagittarius. Ik kon niet meer ingrijpen, ik kon niets meer voorkomen. Maar dat was niet de reden van mijn bedruktheid want waarom zou ik wensen in te grijpen? Waarom zou ik mij inbeelden dat ik het beter wist dan zij zelf? De reden van mijn bedruktheid was, dat zij mij hadden uitgestoten, dat mij geen rol was toebedeeld. Terwijl zij zich onder het
| |
| |
valse gele licht voorthaastten naar de vervulling van hun droom of hun doem, zat ik hier in mijn kamer. Achter de schermen, onzichtbaar voor het publiek en voor de spelers, moest ik mij vergenoegen met de rol van verslaggever. Voor mij geen haat, geen hartstocht, geen hoop, geen wanhoop, geen droom, geen doem maar alleen een schrijfmachine en woorden, woorden, woorden....
Ik had het stadium bereikt waarin de schrijver de personages die hij in de wereld heeft gebracht, gaat verfoeien; waarin hij zich door hen voelt te kort gedaan, miskend, in de steek gelaten en verraden. Waarin hij tot de bittere ontdekking komt, dat van al de personages in een boek, de schrijver aan het kortste eind trekt. Het was met afgunst in mijn blik dat ik het coca-cola wagentje zijn doem tegemoet zag racen en met afgunst dat ik de glimlach om Marinus' lippen zag en de sombere hartstocht in de oogopslag van de oude van der Leeuw. Het was met de pijn der jalouzie in mijn hart dat ik het piekharige meisje haar fantastische instructies hoorde geven aan de tweeling en ik het zwarte ram de wacht zag betrekken bij de hut. Voor de rol van elk van hen (hoe tragisch ook de afloop) had ik graag mijn woorden en mijn schrijfmachine geruild.
Maar daartoe werd de kans mij niet geboden. De regisseurs die de rollen hadden verdeeld (dezelfden die mijn ontmoeting met de gouden Venus hadden geënsceneerd) hielden mij gevangen in de glazen kooi waar de wonderlijke verschijnselen van 's werelds droom en doem worden geregistreerd.
Buiten mijn raam begonnen de eerste zware druppels te vallen. Uit de spleten en ravijnen van de modderzwarte wolken barstte splutterend het water los van ontelbare hemelse bergstromen. Het stortte zich bruisend door de ravijnen, ondermijnde de modderbergen, sleurde de ineenstortende wanden met zich mee en sloeg diepe bressen in de sombere bergketen waardoor de laatste gloed van een stralende zonsondergang plotseling kans kreeg zich hier en daar een doorgang te boren naar de aarde. Een zilveren waterval die het valse gele licht in miljoenen twinkelende vonken uiteen deed spatten, begon reinigend over de weiden te plen- | |
| |
zen. Het lood van de rivier begon te blubberen en te scheuren en zonk in platte scherven naar de bodem. De levenskrachtige adem van bladgroen, aarde en ozon mengde zich met het zingen en splutteren van de zuiverende waterval.
Het coca-cola wagentje was uit het gezicht verdwenen. Marinus en de schoonouders hadden waarschijnlijk reeds de plaats bereikt waar het toneel voor de tweede acte was opgesteld.
Ik liet mijn blik vallen op het vel papier dat nog steeds voor mij op de schrijfmachine stond. De geboorte van Venus was een afgehandeld chapiter. Uit het gouden standbeeld was een sterfelijke mens geboren, zoals al het sterfelijke, half droom, half doem. Uit de vrijheid van haar gouden sprakeloosheid, had ik haar verbannen naar de spraakverwarring van het menselijk schouwtoneel. Ik had haar weggelokt van de goden-siesta en haar doen terechtkomen in een willekeurig dorp met twee kerken, een weeshuis, een opvoedingsgesticht, notabelen, boerenhoeven, een dominee en een dokter. Ok ik er goed aan had gedaan of kwaad, kwam nu niet meer ter sprake. Zij bestond en de tweede acte van het spel waarin zij de hoofdrol vervulde, ging zodadelijk beginnen. Ik moest mij haasten wilde ik bij die tweede acte aanwezig zijn.
Een magistrale regenboog die alle kleuren van het landschap in de schaduw stelde, tekende aan de hemel het spoor van de heirweg waarlangs de goden het contact onderhouden met de aarde. Hoogstwaarschijnlijk waren de goden reeds op weg naar het dorp.
Ik schoof een nieuw vel in mijn schrijfmachine, schonk mijzelf snel een kop thee in en installeerde mij in mijn glazen kooi achter het instrument dat de waarnemingen registreert en vertolkt. In afwachting van hetgeen ik te zien en te horen zou krijgen, schreef ik alvast, om geen tijd te verliezen, op het witte vel:
| |
| |
| |
Venus in ballingschap
Tweede deel
I
De spreekkamer van het weeshuis.
Personen:
de moeder van het weeshuis |
de regentes van het tehuis voor verwaarloosde jeugd |
de dominee |
de dokter |
Vergis ik me of heb ik juist gezien dat de dokter zijn hand niet heeft opgestoken ten teken van bijval?
Uw ogen hebben juist gezien, dominee.
Moet ik daaruit afleiden, dokter, dat u zich niet kunt of niet wenst te verenigen met het voorstel dat de regentes van ons tehuis voor verwaarloosde jeugd met zoveel tact aan ons heeft voorgelegd?
Ik geloof niet dat er iets anders uit af te leiden valt dominee.
Is het mogelijk een enkel gegrond bezwaar in te brengen tegen dat voorstel? Want wat beoogt het voorstel van onze geachte regentes? Beoogt het niet de dierbare vondelinge, die ons aller zorgenkind is, te integreren in de samenleving van onze kleine geloofsgemeenschap? Beoogt het niet haar een plaats te verzekeren op een der sporten van de maatschappelijke ladder? Is het voorstel van onze geachte regentes om ons protegee-tje als huishoudster dienst te laten nemen bij boer van der Leeuw en haar daardoor in staat te stellen zich een onafhankelijke positie te verwerven, niet een voorstel dat wij slechts kunnen toejuichen? Wat mijzelf betreft, ik heb mij niet alleen gehaast mijn bijval te betuigen maar gevoel bovendien de behoefte mijn waardering uit te spreken over de hoge christelijke moraliteit waarvan het voorstel van onze voortreffelijke regentes getuigt.
| |
| |
Ik heb niet meer gedaan dan mijn plicht was, dominee. Maar dominee geeft mij meer eer dan mij toekomt want het voorstel komt niet geheel en al van mij. De geachte moeder van het weeshuis is de eerste geweest, die het plan heeft geopperd. Aangezien het mijn goedkeuring wegdroeg, heb ik mij veroorloofd het hier te berde te brengen.
Des te meer reden voor mij tot erkentelijkheid. Wat kan een herder meer vreugde geven dan het besef dat diegenen aan wier waakzaam beleid hij zijn kudde heeft toevertrouwd, eendrachtig samenwerken.
Het zou niet aangaan als wij niet samenwerkten en op onze samenwerking kan dominee vertrouwen maar eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat het plan evenmin van mij is. Het is eigenlijk boer van der Leeuw geweest die me op de gedachte heeft gebracht. Een paar dagen geleden vroeg hij me of ik geen geschikt meisje voor hem had. Zijn oude huishoudster kan om gezondheidsredenen het werk niet meer aan. Het zijn haar benen, schijnt het.
Dat is juist. Spataderen.
Ze gaat bij haar zuster inwonen. Het schijnt dat ze rust moet houden.
Boer van der Leeuw geeft haar een pensioen zodat ze zich geen zorgen hoeft te maken over haar oude dag.
Een rechtschapen mens, mijn oude vriend van der Leeuw. Een braaf man, een stoer werker en, als ouderling, mijn rechterhand.
Ah.... zijn zoon! Zijn zoon is een beproeving voor hem. Een zware beproeving inderdaad. Hij weigert zich in de kerk te vertonen, hij heeft geweigerd zich bij de B.B. te melden. Een rebelse geest, asociaal. Ik heb het al menigmaal met hem aan de stok gehad.
De jonge vrouwen denken er anders over.
Helaas. Met zijn ziel is het treurig gesteld.
De jonge vrouwen bekijken hem uit de aard der
| |
| |
zaak minder van de geestelijke kant dan van de lichamelijke. Als man mag hij er zijn. Hij is de Adonis van het dorp.
Een trieste roeping voor een man de Adonis te spelen.
Een zeer mannelijke roeping, dunkt me. Is het verleiden van vrouwen niet de originele roeping van de mannelijke sexe?
Dokters beschouwen het leven van een biologisch standpunt. We zijn hier niet samen gekomen om biologische onderwerpen te bespreken. Het onderwerp van deze samenkomst is het vaststellen van een naam voor ons protegee-tje en het vaststellen van de taak en de verantwoordelijkheid die zij op zich zal moeten nemen, wil zij aanspraak kunnen maken op een plaats in onze gemeenschap. Hebt u bezwaar, dokter, tegen het voorstel van deze beide voortreffelijke vrouwen?
Boer van der Leeuw is een man van over de zestig.
Aan wie kan men een onervaren, primitieve ziel beter toevertrouwen dan aan de leiding van een rijp en verantwoordelijk mens?
Het staat te bezien of de rijpheid van boer van der Leeuw minder primitief is dan de onervarenheid van ons ‘naamloos protegee-tje’ en wat zijn verantwoordelijkheid betreft.... ik moet u eerlijk zeggen dat ik daar weinig fiducie in heb. U kent het spreekwoord: een oude bok, etc. Als ik zelf een dochter had van die leeftijd, zou ik er niet aan denken haar toe te vertrouwen aan een oude bok als van der Leeuw.
Van der Leeuw is een rechtschapen mens.
Ik ken hem alleen als medicus. Hij is een volbloedig mens. Volbloedigheid en rechtschapenheid, dominee, gaan zelden samen. Daarbij is hij weduwnaar. Ons protegee-tje is een kind dat alleen in de wereld staat en door niemand wordt beschermd.
Door niemand wordt beschermd? Wat bedoelt
| |
| |
u, dokter? Heeft zij in het ziekenhuis niet de beste verzorging genoten? Heeft de moeder van het weeshuis zich niet uitgesloofd haar onze taal te leren en haar te leren koken en naaien en schrobben en alles wat haar als vrouw in het leven te pas kan komen? En heeft onze hooggeëerde regentes zich er niet met hart en ziel aan gewijd de ongedisciplineerde stijfkoppigheid waarvan zij in den beginne (ik geef toe misschien meer uit onopgevoedheid dan uit baldadigheid) bij buien blijk gaf, in banen van volgzaamheid te leiden en van respect voor het gezag? En heb ikzelf niet met inderdaad onuitputtelijk geduld haar verwilderde ziel van onkruid gewied en er het zaad van onze christelijke beginselen in gezaaid? Alleen reeds door de doop (die helaas moest worden uitgesteld omdat wij het nog niet eens zijn geworden over haar naam) zal zij meer dan voldoende beschermd zijn. Hoe durft u beweren, dokter, dat zij door niemand wordt beschermd? Ik kan u verzekeren dat er meer zorg en aandacht aan haar is besteed dan aan menig lid mijner gemeente. Zij had nergens veiliger bescherming kunnen vinden dan onder de vleugels van onze kleine maar charitabele gemeenschap.
Zonder afbreuk te willen doen aan uw kleine, charitabele gemeenschap, zou ik graag aan de moeder van het weeshuis een vraag willen stellen. Waarom viel uw keuze op ons protegee-tje toen boer van der Leeuw u verzocht hem een huishoudster te leveren.
Ik ‘lever’ geen huishoudsters, dokter. Ons huis staat zeer hoog aangeschreven. De meisjes zijn mijn pupillen, ik kan gerust zeggen: mijn kinderen. Het spreekt vanzelf dat mijn kinderen in hun eigen onderhoud moeten voorzien zodra zij daar de leeftijd voor hebben bereikt. Maar ik verzeker u, dat bij het zoeken naar een betrekking uitsluitend aan het belang en de toekomst van de meisjes wordt gedacht. Waarom mijn keuze op ons aller protegee-tje viel, kan ik u zonder omwegen zeggen. Ten eerste, omdat zij wat haar leeftijd betreft daarvoor in aanmerking kwam en ten tweede omdat ze (wat natuurlijk is voor iemand die is opgegroeid tussen
| |
| |
andere zeden en gewoonten dan de onze) niet op haar plaats is in ons midden.
Om het korter uit te drukken: omdat ze de vreemde eend is in de bijt. Het lag me op de lippen te zeggen: omdat ze het lelijke jonge eendje is, maar dat is hier niet van toepassing. Ze is eerder het mooie eendje.
Dokter, ik verzoek u uw toon tegenover de moeder van ons weeshuis te matigen. U kunt niet ontkennen dat ons protegee-tje een uitzonderlijk moeilijke opgave is voor de liefdadige instellingen die zich haar lot hebben aangetrokken. De moeder van het weeshuis heeft haar verplichtingen. Zij is verantwoordelijk voor de ouderloze kinderen van onze gemeente. Het is haar taak die kinderen op te voeden in de beginselen waarop onze samenleving steunt. De aanwezigheid in hun midden van een vreemd element kan schade veroorzaken aan de ziel van die kinderen. Onze geëerde moeder heeft geheel in de lijn van onze beginselen gehandeld door haar keus te laten vallen op diegene harer pupillen die zich in de familiekring van haar beschermelingen niet op haar plaats voelt.
Het verbaast me, dominee, u te horen spreken van schade, veroorzaakt aan de zielen van de andere meisjes. Het is me niet ter ore gekomen dat ons protegee-tje tot enige klacht aanleiding heeft gegeven.
Daarover kan onze geëerde moeder u beter inlichten dan ik.
[wordt vervolgd]
|
|